Geschiedenis van de Oude Begraafplaats
Begraven in Lochem
Gedurende eeuwen hebben de inwoners van Lochem en omgeving hun doden begraven in en om de Grote of Gudulakerk. Dat ging goed tot ongeveer 1800, toen het ruimtegebrek nijpend werd.
Het gedeelte uit een ingekleurde ets hiernaast, gemaakt in 1615 door G. Baudartius naar een ets van F. Hogenberg, laat de ligging van het kerkhof uit die tijd zien.
Het gedeelte uit de kadastrale kaart van Lochem laat de situatie rond 1830 zien. De begraafplaats lag voornamelijk ten noorden en ten zuiden van de kerk.
De notabelen vonden hun grafplek in de kerk, de rest van de bevolking erbuiten.
Een rooms-katholieke begraafplaats kende Lochem niet. Rooms-katholieken lieten zich begraven in Kranenburg bij Vorden. Op de nieuwe/oude begraafplaats kregen ze in Lochem hun eigen plek. De Joodse inwoners van Lochem hadden vanaf ongeveer 1785 een begraafplaatsje bij de sjoel aan het Hoogestraatje.
Later, toen er een nieuwe synagoge werd gebouwd aan de Westerwal (1865), kwam er ook een nieuwe begraafplaats. Deze kwam echter niet bij de synagoge, maar aan de Zutphenseweg, schuin tegenover de algemene begraafplaats. Sinds 1950 onderhoudt de gemeente Lochem deze Joodse begraafplaats.
De huidige oude begraafplaats kreeg in 1929 een opvolger. Aanleiding was het feit dat de oude begraafplaats binnen enkele jaren geen ruimte tot begraven meer zou hebben. De nieuwe begraafplaats kwam wat verderop aan de Zutphenseweg, een eindje buiten de bebouwde kom richting Zutphen.
De nieuwe (nu oude) Lochemse begraafplaats
Toen de huidige oude Lochemse begraafplaats in 1829 in gebruik werd genomen, werd ze de nieuwe begraafplaats genoemd. Niet zo vreemd, want tot de komst van de begraafplaats aan de Zutphenseweg bij de Paasberg werden de overledenen uit Lochem en omgeving namelijk op de ‘oude’ begraafplaats rond de Grote of Gudulakerk (en in de kerk zelf) begraven.
Door de bevolkingsgroei werd al in de zeventiende eeuw het ruimtegebrek op de begraafplaatsen steeds nijpender, vooral in de kerk zelf. Het begraven in en om de kerk gebeurde in die tijd ook niet altijd even zorgvuldig. Geruimd werd er niet, dus de ondergrond van de kerken raakte overvol. Door het herhaald oplichten van de stenen verzakte de vloer en sloten niet alle grafstenen even goed meer aan. Het gevolg was dat – afhankelijk van het weer – vooral in de kerk soms een doordringende stank hing.
Toen er tegen het einde van de achttiende eeuw meer inzicht kwam over het belang van hygiëne en het gevaar van besmetting, gingen onder verlichte geesten steeds meer stemmen op het begraven in de kerk te verbieden en de overledenen een laatste rustplaats te geven op een plek buiten de stad.
Toch kwam aan de eeuwenoude gewoonte om de doden in en om de kerk te begraven pas op 1 januari 1829 officieel een einde. Met ingang van dat jaar werd het bij Koninklijk Besluit verboden om overledenen in het vervolg nog te begraven in en om kerken. Napoleon had deze wet al in 1804 in Frankrijk ingevoerd. Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk werd die wet ook hier van kracht. Er moesten nieuwe begraafplaatsen worden aangelegd. Maar vaak kwam het er niet van.
Ook na het vertrek van de Fransen uit Nederland in 1813 werd er nog helemaal geen haast gemaakt met het stichten van nieuwe dodenakkers, ook al liet de toestand in kerken en op kerkhoven hygiënisch gezien veel te wensen over. Doordat er vaak weinig ruimte meer over was, werd er soms te dicht op elkaar en te ondiep begraven. Ook in Lochem.
Uit oude verslagen over de toestand in de gemeente Lochem blijkt dat die in 1819 al aan de hogere overheid kenbaar had gemaakt dat er dringend behoefte was aan een nieuwe begraafplaats wegens ruimtegebrek. Nog jarenlang heeft men dit steeds opnieuw gemeld.
Dat gebeurde in ieder geval van 1819 (en mogelijk al eerder) tot 1827. Toen werd eindelijk de toon anders. Dit als gevolg van het Koninklijk Besluit van 22 augustus 1827, waarbij de oude wet van Napoleon, zij het met enige wijzigingen, weer van kracht werd.
Lochem kon eindelijk aan het werk ten behoeve van een nieuw kerkhof buiten de stad. Officieel werd de nieuwe begraafplaats van Lochem op 19 januari 1829 in gebruik genomen, maar door de strenge winter was de begraafplaats pas in maart 1829 klaar en kon daarna de eerste overledene er worden begraven. Uit het notulenboek van de gemeente blijkt dat men op 17 december 1828 nog geen aannemer had gevonden die de nieuwe begraafplaats voor een geschikte prijs van een stevig hekwerk kon voorzien. Toen dat probleem opgelost was, konden de palen echter de grond niet in vanwege de strenge vorst.
In de loop van datzelfde jaar kwamen er nog een doodgraverswoning en een lijkenkamer gereed.
De begraafplaats diende zowel voor de inwoners van Lochem als van Laren. Tenminste, als je als inwoner van Laren tot de kerkelijke gemeente van Lochem behoorde.
De ligging van de nieuwe/oude begraafplaats op de Kadastrale Kaart uit ca. 1830
De kaart laat zien dat de begraafplaats gesitueerd is op een drietal akkers aan de voet van de Paasberg. Er stonden in de beginjaren nog geen huizen in de directe omgeving. Het dichtstbij staand waren een paar hooibergen (perceel 408, 411 t/m. 415 en 424a t/m. 424d), een drietal graanschuren (409, 410 en 420), de korenmolen en dan was er aan de kant van de stad bij de Steeg (nu Nieuwstad) nog het pand van Frederik Simmelink (178). Er stonden dus nog geen villa’s als Borneo, Java, Sumatra, Celebes en dergelijke.
De grond benodigd voor de begraafplaats was voor een klein deel al van de Stad Lochem (417). De rest was gekocht van Harmen Haasselberg (423) en de Domeinen (426). De percelen langs de Zutphenseweg 416, 421 en 422 waren al van de Stad Lochem. Ook het perceel met de korenmolen was van de Stad Lochem. De begraafplaats was van het begin af aan al aan twee zijden omgeven door bosschages (randen met akkermaalshout; 424, 425 en 428).
De graanschuren en hooibergen op die plek zijn al te zien op de oudste plattegrond van Lochem van Jacobus van Deventer uit ca. 1560. Ze staan erop vermeld als ‘horrea’, wat zoveel wil zeggen als voorraadschuren of hooibergen.
Ook staan ze afgebeeld op het schilderij van Wilhelm Christiaan Lichtendahl uit 1860, hier als een soort hooibergen. Mogelijk waren het deels hooibergen en deels voorraadschuren voor graan (zoals je ze nu nog weleens ziet in bijvoorbeeld Zwitserland, gesteld op palen met platte stenen erop om te voorkomen, dat muizen en ratten er kunnen binnendringen).
Hieronder staan de oudste twee foto’s van het Historisch Genootschap die met de begraafplaats te maken hebben.
Deze foto laat de Zutphenseweg zien met een klein stukje van de inrit naar de begraafplaats. Het is het licht gekleurde vlak rechts met erlangs de haag helemaal rechts op de foto. De jonge bomen langs de Zutphenseweg op de bovenste foto zijn blijkbaar pas kortgeleden geplant.
Deze foto uit ongeveer 1900 laat de begraafplaats zien vanaf de korenmolen van Poll Jonker. Mooi omgeven door hagen en omringd door akkerland. Het aantal graven is in dit gedeelte nog zeer beperkt.
Op onderstaand kaartdeel uit 1922 is de uitbreiding van de begraafplaats aangegeven. Later moet er nog weer een uitbreiding hebben plaatsgevonden, want het huidige terrein van de begraafplaats loopt tot aan het pad bij het cijfer 20.
Doodgraver J. Lenderink
A an doodgraver J. Lenderink danken we een afbeelding van de Lochemse begraafplaats, zoals die er in de eerste tientallen jaren moet hebben uitgezien: met een lage haag langs de oprit en de borden met de beide teksten van dichter A.C.W. Staring nog op de voormuur van de gebouwtjes naast het toegangshek. J. Lenderink had – in ieder geval in de jaren 1886 tot 1891 – de gewoonte om aan het eind van het jaar een lijst van geboorte- en sterfgevallen en huwelijken binnen de gemeente Lochem samen te stellen, aangevuld met een gedicht. Of hij dat gedicht zelf geschreven had, is niet duidelijk.
De tekening is bijna zeker door Peter Visser (1818-1879) gemaakt. Ter vergelijking hieronder een gedeelte uit het schilderij, dat Peter Visser rond 1860 maakte van de Lochemse Markt. De kenmerkende figuurtjes en honden zijn op bijna al zijn schilderijen te vinden.