Fachemol, van huis tot fabriekshal (1957 – 1980)
Een echte industriestad is Lochem natuurlijk nooit geweest. Toch telt het stadje aan het begin van de vorige eeuw een flink aantal industrieën, waarvan de leerfabriek van de gebroeders Naeff, de leerfabriek van de gebroeders Postel en de Handels- en Courantendrukkerij van Scheen de grootste waren. Maar naast deze kleine reuzen hebben er ook steeds kleine ondernemingen het gezicht van het landstadje Lochem bepaald.
In de zomer van 1957 startte Joop Faber EEN EIGEN BEDRIJF, een langgekoesterde wens. Hij was chemicus, gespecialiseerd in de lederchemie. Hij had bij meerdere chemische bedrijven ervaring opgedaan, de laatste keer bij lederfabriek Gebr. Postel in Lochem. Hij voelde zich er klaar voor, en noemde de fabriek die producten voor de leerindustrie maakte: FACHEMOL. Dat is een afkorting van ‘Faber chemie oliën’. Er werd 3000 gulden geleend in de familiekring wat in 1957 een enorm bedrag was. Niks lenen bij de bank! Een scooter aangeschaft en geprobeerd een klantenkring op te bouwen. Daarvoor moest hij in hoofdzaak in de Langstraat in Brabant zijn, de streek met – toen – de meeste leerlooierijen in Nederland. Onze klanten zaten in steden als Waalwijk, Dongen en Loon op Zand. Maar ik herinner me nog goed dat de eerste bestelling van 200 kg van lederfabriek Naeff uit Lochem kwam. We hadden het gevoel: we zijn er!!
De eerste productie gebeurde in een 100 liter keteltje in de bijkeuken van het woonhuis aan de Zwiepseweg 77. Al gauw kwam er een grotere ketel achter het huis te staan. En een schuur die als fabriekshal dienst deed. De achterserre en de achterkamer werden laboratorium en monsterkamer. De achtertuin diende als opslag. Een appelboom, een peren- en een pruimenboom moesten wijken. Het is nu bijna ondenkbaar dat een chemisch bedrijf aan een woonhuis was verbonden, hoewel de fabricage een schoon proces was. Toen kon dat. Fachemol had een goed product ontwikkeld om gelooide huiden, die heel droog en hard zijn, soepel te maken (het z.g. vetten). De belangrijkste grondstof daarvoor was de traan die uit het spekvet van de potvis werd gekookt. Deze olie van de potvis kwam in vaten van 200 liter binnen. In een chemische proces werd de olie verwerkt en water-oplosbaar gemaakt. Zo konden de leerlooierijen het makkelijk verwerken. Als mijn man de looierijen bezocht kreeg hij vaak een stuk gelooid leer mee om te vetten en soepel te maken, als proef. Meestal leverde dat een goed resultaat op met een bestelling als gevolg. Mijn man was een autoriteit op zijn vakgebied.
De zaak begon snel goed te lopen. Al in 1958 werd van stalhouderij Stormink uit Lochem een leeggekomen koeien- en paardenstal gehuurd aan de Westerbleek. Daar kregen we een zee van ruimte. Dat was nodig omdat het aantal drums snel toenam. De drums waarin de potvistraan werd aangevoerd, werden – na een opknapbeurt – ook gebruikt om de producten af te leveren. Daartoe werden alle drums aan de bovenkant geschilderd en van een bedrijfs- en productnaam voorzien. Ik heb heel wat drums onder mijn handen gehad. In de stallen waren weinig voorzieningen. Geen telefoon en geen takelinstallatie. De af te leveren drums werden met mankracht over twee balken de vrachtwagen opgeduwd. Dat was zwaar werk. De stallen staan er niet meer. Op dezelfde plek staat nu de Rabobank met daarboven luxe appartementen.
In 1965 hebben we aan de Julianaweg een fabriekspand laten bouwen. In die tijd beleefde de zuivelindustrie goede tijden en waren er veel fusies. Er werd veel nieuwe apparatuur aangeschaft. De gesloten zuivelfabrieken boden de melkinstallaties te koop aan. Mijn man heeft op de veilingen prachtige roestvrijstalen ketels gekocht van 4000 en 5000 liter. Door die ketels met elkaar te verbinden werd het makkelijk de oliën rond te pompen en allerlei bewerkingen te laten ondergaan. Het bedrijf was kapitaalintensief. Daardoor konden we met weinig personeel toe, dat altijd zeer toegewijd was. In onze nieuwe fabriek hing ook een elektrische takel. Daarmee konden de 200 kg zware drums makkelijk in de kettingen op de vrachtwagen worden geladen.
En er was een telefoonverbinding met thuis op de Zwiepseweg. Dat was fijn. Eerder moest eigenlijk altijd iemand thuis zijn. Onze dochter die toen 6 was, heeft de telefoon wel eens aangenomen ‘met Charlotje van de Fachemol’. Het waren geen klanten die belden. Die hadden daar misschien wel om kunnen lachen. Je kunt je bijna niet voorstellen dat toen niet in alle gebouwen een telefoon was. Het hele gezin werkte mee. De beide zonen en onze dochter moesten ook wel eens de handen uit de mouwen steken of de telefoon opnemen. Ik deed de administratie en werkte ook wel in de fabriek.
Eind 1970 kwam de klad in de lederindustrie net zoals in de textielindustrie. In 1980 zijn we gestopt met de productie. De fabriek en de inventaris hebben we verkocht, evenals de kennis over de productieprocedé. ‘Kleine Doe Het Zelf ’ heeft het pand daarna gekocht en nu (2014) zit de fietsenzaak van Slingeland er in. Mijn man heeft nog wel een tijd gedacht dat de fabriek zou kunnen worden overgenomen en voorgezet. Dat zijn oudste zoon Frank het bedrijf zou overnemen. Maar dat zat er niet in. Hij had meer belangstelling voor economie dan voor chemie. En de lederindustrie lonkte niet meer. De tijden veranderden en goedkope lonen landen namen de lederindustrie over. Mijn man had zich inmiddels wel gericht op andere producten. Hij maakte Creme Corniche voor een gezonde huid. Naast de koeienhuid dus ook aandacht voor de mensenhuid. De parfum kochten we in Grasse als we in Frankrijk op vakantie waren. Uiteindelijk vroeg het in de markt zetten van crème te grote investeringen. Toen mijn man 65 werd zijn we gestopt. We hebben hard gewerkt, goeie jaren gehad en er mooie herinneringen aan overgehouden.