De Lochemse moijtenbergen

In enkele historische archiefstukken met betrekking tot Lochem komt de term “moijtenberg” voor. Dit artikel beschrijft de herkomst en de betekenis van dit tot nu toe onbekende begrip. Het blijkt een typisch Lochems verschijnsel. Hieronder het verslag van een boeiende speurtocht.

Beijen moijtenberg
“disp. Van Albert Thomasson en zijn h.v. Johanna Vrijmoet; hun goederen zullen egaal tusschen hun kinderen worden verdeeld; hun zoon Herman en zijn h.v. Aleijda Muijderman zullen hebben het huis, dat zij op de zoogenaamde Beijen huisplaats hebben doen timmeren, en de Moijtenberg voor de Walderpoort gelegen, van ouds genaamd Beijen Moijtenberg; de andere kinderen niet genoemd, 18 Nov. 1726.” (ORA-Stad Lochem) Bij het zoeken naar informatie over de Lochemse familie Thomasson viel me de benaming moijtenberg op in het hier bovenstaande regest (afdeling ‘vrijwillige rechtspraak’ van het Oud-rechterlijk Archief Stad Lochem). Een moijtenberg, wat moest dat voorstellen? Ik had er tot dat moment nog nooit over gelezen of gehoord.

Beijen Moijtenberg

Wat bedoelde men destijds met een ‘moijtenberg’?
Geen woordenboek of encyclopedie kon me antwoord geven op deze vraag. Bij het Regionaal Archief in Zutphen had men er nog nooit van gehoord. Ook het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (waar het vroegere Staringinstituut nu deel van uitmaakt) kon me niet aan een antwoord helpen. Ook daar had men nog nooit van het woord gehoord. De Etymologiebank van het Meertens Instituut gaf evenmin een teken van herkenning. Op hun website kun je de betekenis van Nederlandse woorden opzoeken. Ik krijg hierdoor de indruk, dat de benaming moijtenberg een typisch Lochemse benaming moet zijn geweest. En ook alleen maar gedurende de 17de eeuw. Daarna komt de benaming niet meer in de stukken voor.

“Moijtenbergen omb dieser stad gelegen”
Een eerste duidelijke verwijzing naar de betekenis van de benaming vond ik in het in 1998 uitgegeven boek Lochems stadsbestuur in de 17e eeuw, Memorie- en Resolutieboek 1615-1701 (1711). Het is het door H.L. Steenblik in leesbare tekst omgezette oude notulenboek van het gemeentebestuur. Op bladzijde 27 van dit boek staat het volgende te lezen: “Vorwarden ende conditien warop tott reparatie dieser verbrander kerkcken op huden den 20 februari 1619, bij apenenbaren kersenbrandt, sollen verkoeftt worden die moijtenbergen omb dieser stad gelegen. Diegeene die dieselve werden koepen, sollen sich in gienerley maniren niet mogen krodigen einige visscherijen, sollen oick jarlix ende alle jaer die graftten, bin en bueten, van dieselve moijtenbergen moeten claer maken.”

De moijtenbergen lagen destijds dus rondom de stad Lochem en wel grenzend aan de gracht. Het waren er bovendien meer dan vijftig, want de tekst in het notulenboek vervolgt met een lijst met de 55 namen van kopers van zo’n moijtenberg. De stad blijkt ze in het openbaar aan de meest biedende verkocht te hebben, om op die manier geld te vergaren voor de reparatie van de verbrande kerk!

Op 6 april 1615, een paar jaar voor de verkoop van de moijtenbergen, had er in Lochem namelijk een geweldige brand huis gehouden. ’s Avonds om 8 uur was een huis in brand geraakt, waarna het vuur was overgeslagen van de ene woning op de andere, tot bijna de hele stad in lichte laaie stond. Ook het stadhuis, de kerk en de beide kloosters brandden uit. Slechts drie huizen bleven gespaard. De brand was een ramp voor de stad, die al zo te lijden had van gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog. Bij deze brand zijn bijna alle gemeentelijke en kerkelijke documenten verloren gegaan. Hierdoor is er aan officiële gegevens over Lochem voor 1615 nauwelijks iets meer voor handen. Geen doop-, huwelijks- en overlijdensgegevens, geen gemeentelijke notulen. Slechts een handvol oude documenten heeft men kunnen redden. Hierdoor is er ook geen informatie over de naamgeving en over de aanleg van de Lochemse moijtenbergen uit de tijd voor 1615 te vinden.

Memorie en resolutieboek

In het hierboven genoemde notulenboek van de gemeente Lochem staat gelukkig nog iets interessants over een moijtenberg (bladzijde 44): “Den moytenbergh achter die Weme sall oick daetlicken toe lande gemaecktt ende verhogett mogen werden, van die onlanden ahn beiden zijden darbij liggende, oick sonder einigen uthganck oftte beswernisse, mitzdien dat den wegh tuschen die graftte ende vurschreven moytenbergh soe breett sal bliven, datt men mitt ein mestwagen darhen faren kan, an hett einde oick Peter Sweverink sijnen wegh inbenoemen.”
Moijtenbergen waren dus stukken grond (onland), die na de koop nog tot land gemaakt en opgehoogd moesten worden, om zo geschikt te worden voor een gebruik als hof of gaard. Daarvoor werden namelijk de moijtenbergen gebruikt, als een hof of gaard. Nu noemen we zoiets een (moes) tuin en boomgaard.

Belegering door Spinola 1606

De gedempte buitengracht
Wat blijkt nu het geval te zijn geweest. Om Lochem lag vroeger gedurende een paar honderd jaar ter bescherming van de stad een dubbele gracht. De beide grachten waren van elkaar gescheiden door een smalle strook grond.
U kunt deze dubbele gracht duidelijk zien op de afbeelding over de Spaanse inname van Lochem in 1606. De buitenste van deze twee grachten moet ergens tussen 1606 en 1619 zijn gedempt. De reden hiervoor had met de Tachtigjarige Oorlog te maken. Na een kortstondige bezetting van Lochem door de Spanjaarden in het jaar 1606 werd tijdens de onderhandeling tussen de Nederlanders en de Spanjaarden besloten tot wederzijdse ontwapening. Prins Maurits bood aan om de steden Lochem en Doetinchem te ontmantelen. Hij vond, dat zijn greep op de Achterhoek, met sterke garnizoenen in Groenlo, Bredevoort en Doesburg, stevig genoeg was. Het Lochemse garnizoen werd daarop verkleind en de stukken geschut werden naar Doesburg en Zutphen gebracht. Tot een volledige ontmanteling kwam het echter niet. Wel blijkt de buitengracht toen te zijn gedempt. Dat moet, zoals eerder aangegeven, ergens in de jaren tussen 1606 en 1619 zijn gebeurd, want, blijkens de hiervoor aangehaalde tekst uit het Lochemse notulenboek, werden in 1619 stukken grond van de gedempte gracht als moijtenbergen verkocht aan de meest biedenden. In de notulenboeken van de gemeente kunnen we de geschiedenis van het dempen niet terugvinden, omdat deze boeken, zoals eerder vermeld, verbrand zijn bij de grote stadsbrand in 1615.

Een gelukkige vondst was voor mij de ‘Caarte van de Rivier den Berkel’ uit 1763, te vinden in het Regionaal Archief te Zutphen. Op het tweede stuk van deze driedelige Berkelkaart zijn de moijtenbergen duidelijk zichtbaar ingetekend. Weliswaar niet meer helemaal rond de stad gelegen en bijna zeker ook niet op de juiste grootte. Maar duidelijk is te zien, dat de percelen door de tekenaars zo zijn ingetekend, dat ze er uit zien als tuinen. Het deel links van de stad had rond 1763 haar tuinfunctie blijkbaar al weer verloren. Wat ook opvalt, is dat bij een aantal tuinen een fraai patroon is ingetekend. Dat is bijna zeker geen bedenksel van de tekenaars van de kaart.

Op de veiling van 20 februari 1619 werden de percelen voornamelijk door welvarende Lochemse ingezetenen gekocht. De prijzen varieerden van 9 tot 94 daalder, al naar gelang de grootte van het perceel. Bijna zeker gebruikten lang niet alle nieuwe eigenaren hun tuin voor nuttige doeleinden, zoals voor de verbouw van groenten en fruit. Zij legden er zogenaamde hoven (groenten en bloemen) en gaarden (fruit) aan, maar dan vooral met het doel om zich er te kunnen ontspannen en vermaken. Mogelijk hebben de gronden aan dit feit hun bijzondere naam van moijtenberg te danken. Maar daarover verderop in het artikel. Uit 1795 bestaat er nog een ‘Lijst van huizen in de stad Lochem met de namen van de bewoners’ met daaraan toegevoegd een lijst van ‘Hoven en Hofhuisjes buiten de stad Lochem’. Daarin staan voor dat jaar geen 15 hoven rond de stad vermeld, zoals op de tekening van Ravenschot e.a., maar 72. Zeven daarvan hadden een ‘hofhuisje’ en twee zelfs twee ‘hofhuisjes’). Al die 72 hoven zullen niet aan de gracht gelegen hebben, maar toch zeker meer dan de 15 op de kaart van 1763 getekende. Ook op een andere kaart zijn de moijtenbergen zichtbaar te maken, namelijk op de Kadastrale kaart, behorend bij de Kadastrale Atlas van Lochem en Laren van 1832. Niet dat de benaming moijtenberg in het register, horend bij de Atlas, voorkomt. Die benaming was rond 1832 al weer in onbruik geraakt, evenals de begrippen hof en gaard. In het register, horend bij de Atlas van 1832, gebruikt men alleen maar het woord tuin. Maar de ring van tuinen ligt exact op de plaats van de ring met moijtenbergen. De door mij grijs gekleurde percelen op de kaart hebben in 1832, volgens het bijbehorende schrijven, alle nog de functie van tuin (47 in totaal). U kunt de cirkel van tuinen mooi om de stad zien liggen, op de plaats van de voormalige buitengracht. Verder stond rond de gracht voor 6 smalle stroken grond (eigenaar was de Stad Lochem) de functie weiland aangegeven, maar waarschijnlijk werden deze smalle stroken, grenzend aan de gracht als wegen naar de tuinen gebruikt.

Stadsplattegrond 1832

Zoals eerder is vermeld, veranderde in de loop van de 18de eeuw het grondgebruik in de cirkel van moijtenbergen. Dat zagen we al op de kaart van Lochem van Ravenschot e.a. uit 1763 en dat zien we ook op de Kadastrale kaart uit 1832. De reden was, dat men op de plaats van de tuinen aan de noordzijde van de stad kleine bedrijfjes was gaan vestigen. Een enkele lijmziederij, maar voornamelijk waren het leerlooierijtjes. In 1832 waren dat er in totaal zes. Weer later, maar dan is het al rond 1900, ging men op de plek van de tuinen aan de Oosterbleek de eerste woningen bouwen. Het gebied van de Westerbleek, tussen de Burgemeester Leenstraat en het Bleekhuisje, heeft nog het langst het karakter behouden van een gebied met tuinen. Maar ook hier heeft uiteindelijk bebouwing plaats gevonden, in dit geval woningbouw. Dat heeft er voor gezorgd, dat er niets van de aanwezigheid van de moijtenbergen rond de stad is overgebleven, ….. op het hoekje met het Bleekhuisje en de kruidentuin na.

Het begrip moijtenberg
De heer Steenblik heeft achterin zijn eerder genoemde boek een verklarende woordenlijst geplaatst. Daarin geeft hij als verklaring voor het woord moijtenberg: hof of gaarde. Maar dat is volgens mij niet helemaal juist. Een ander document in verband met de familie Thomasson laat zien, dat men rond 1650 een duidelijk onderscheid maakte tussen ‘hoff ’, ‘gaarde’ en ‘moijtenberch’. Zoals eerder al is aangegeven, doelde men vroeger bij een hof op een omhaagde groente- of bloementuin en bij een gaard op een omhaagde  boomgaard. Hoe past hier de benaming moijtenberg nu bij? Waarschijnlijk moeten we bij de benaming moijtenberg niet denken aan het feitelijk gebruik, maar meer aan de gevoelswaarde. Een mogelijkheid is, dat de benaming aangeeft, dat de gronden met ‘moijte’ (moeite) zijn drooggelegd en geschikt gemaakt voor het gebruik als tuin. Die indruk wordt versterkt door het gebruik van het woord ‘moijte’ in een brief uit 1692 uit het gemeentelijk archief, waaruit blijkt dat het woord ‘moijte’ toen gebruikt werd voor ons woord moeite.

Tekst met Moijtenberch

Tekst met 'moijte'
Bij het woord berg moeten we, volgens mij niet denken aan een heuvel, een verhoging, of iets dergelijks, maar aan een plaats. Zoals het woord herberg oorspronkelijk plaats, waar het leger (het ‘heer’) verbleef, betekende. Waarschijnlijker is, dat het woord ‘moijte’ in moijtenberg te maken heeft met het Middelnederlandse woord ‘moete’, ook wel geschreven als: mote, moijte, moyte, moite en moisse. Dit woord, dat uit ons taalgebruik is verdwenen, betekende vroeger zoiets als: vrije tijd, ledige tijd, tussenpoos tussen werkzaamheden. Om de link naar de moijtenberg te kunnen maken, wil ik graag een ontwikkeling aan de orde stellen, welke met betrekking tot tuinen vanaf de 16de eeuw plaats vond.

Speeltuinen en moijtenbergen
In de 16de en 17de eeuw ontdekten de bewoners van de Hollandse steden steeds meer het genoegen van het bezit van een buitenplaats of een tuin buiten de stad. Handel en nijverheid maakten het een deel van de bevolking mogelijk zich een weelderiger levensstijl aan te meten. Vooral in de zomermaanden was het verlangen naar frisse lucht groot, omdat de hinderlijke geuren van de grote steden zich dan het meest aan de bewoners opdrong. Daarnaast was de behoefte aan rust een net zo’n belangrijke drijfveer om het stadse leven tijdelijk te ontvluchten. Voor de rijke stedeling was er de buitenplaats, voor de iets minder welgestelde de zo genaamde ‘speeltuin’ (ja, zo werd dit soort tuin toen genoemd!). Beide boden de ideale gelegenheid om wat op adem te komen. Daarnaast dienden ze als geldbelegging, middel ter verhoging van het maatschappelijk aanzien en  natuurlijk ook nog wel als produktiegebied voor voedsel. Deze ‘speeltuinen’ waren kleine of grotere recreatietuinen, die vooral langs singels, of net iets buiten de stad lagen. Hoewel kinderen zich er vast ook wel hebben vermaakt, waren deze speeltuinen eerder bedoeld voor volwassenen. De jeugd kon in ieder geval meegenieten van het buitenleven, dat voor hen in allerlei opzichten veel aantrekkelijker was, dan het leven in de stad. De meeste speeltuinen waren voorzien van een tuinhuis, ook wel ‘speelhuis’ genoemd, waardoor het mogelijk was om een hele dag buiten de stad te vertoeven (zie de afbeelding van een advertentie).

Advertentie voor een speeltuin

Te koop: speeltuinen

De benaming speeltuin als een speelplaats voor kinderen is pas veel later in zwang gekomen. Het is heel goed mogelijk, dat de benamingen moijtenberg en speeltuin met elkaar te maken hebben. In de Lochemse documenten komt nergens het begrip ‘speeltuin’ als tuin voor volwassenen aan de orde, maar wel, zoals we hebben gezien, het begrip moijtenberg. Is het mogelijk, dat het een typisch Lochemse benaming is geweest voor de recreatietuin, zoals die vanaf de 16de eeuw lange tijd in de mode was? De Lochemse moijtenbergen lagen immers ook langs de stadsgracht. De meeste waren destijds ook in het bezit van welgestelde leden van de Lochemse bevolking. De indeling van de tuinen op de kaart van Lochem van Ravenschot (1763) wekken duidelijk ook de indruk, dat in ieder geval een aantal van de tuinen een speelse indeling moeten hebben gehad. Eerder kenmerkend voor recreatie- dan voor groentetuinen. Ook in Lochem hebben in meerdere tuinen tuinhuisjes gestaan, maar waarschijnlijk veel minder, dan in het westen het geval was. De kadastrale kaart van Lochem uit 1832 laat zien, dat er toen nog drie van deze huisjes aanwezig waren. Eén ervan is het nog bestaande en iedereen in Lochem bekende ‘Bleekhuisje’. Het ‘Bleekhuisje’ staat in het register horend bij de Kadastrale Atlas uit 1832 vermeld als schuur, maar in 1772 werd het nog als hofhuisje vermeld. In 1795 was het hof met het ‘Bleekhuisje’ eigendom van Albertus Harmsen. Het was een grote hof/tuin en er stond nog een tweede huisje op. Waarschijnlijk had het nieuw hofhuisje de functie van het oude overgenomen en was het ‘Bleekhuisje’ gedegradeerd tot schuur.

Bleekhuisje

Het gebied van de Westerbleek tussen de Burgemeester Leenstraat tot en met het ‘Bleekhuisje’ heeft nog het langst het karakter van een gebied met tuinen gehad. Maar ook hier heeft uiteindelijk woningbouw er voor gezorgd, dat er niets van is overgebleven. Op het hoekje ‘Bleekhuisje’ en kruidentuin na. Daar heeft Lochem dus nog steeds een klein stukje moijtenberg over! Vast staat het niet, maar het is niet onwaarschijnlijk, dat we de betekenis van de Lochemse benaming moijtenberg in het verlengde moeten zien van de Hollandse benaming speeltuin.

N.B. Met dank aan André Reincke, die zich in een voetnoot aan het eind van zijn artikel over het Bleekhuisje (in het ‘Scholtampt van Lochem’ nr. 36, december 1995) afvroeg, of het woord ‘moyte’ soms iets te maken heeft met het uit onze taal verdwenen woord ‘moete’, dat oorspronkelijk ‘vrije tijd’ betekende. Dit samen met het lezen van het boek de Leidse Lustwarande bracht me op het spoor van de mogelijke verklaring van de naam moijtenberg.

Bronnen.

  • Over Stad en Scholtambt Lochem, een beschrijving na 750 jaar. onder red. van drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije.
  • De Historie van een kleine landstad “Lochem”. door G. Prop.
  • Lochems stadbestuur in de 17e eeuw, Memorie- en Resolutieboek 1615-1701 (1711). door H.L. Steenblik.
  • Artikel ‘Het Bleekhuisje’ in het ‘Scholtampt van Lochem’, nr. 36 van dec. 1995 door André Reincke.
  • De Leidse Lustwarande door Henk Rijken.
  • Kadastrale Atlas van Gelderland 1832, editie Lochem, Laren, Verwolde door de Stichting Werkgroep Kadastrale Atlas Gelderland.
  • Etymologiebank.nl