De Kieszak
Aan de Barchemseweg, tegen de zuidflank van de Paasberg, bijna op het hoogste punt van de weg van Lochem naar Barchem, vindt u een statig huis met de naam ‘De Kieszak’. Het is helemaal omgeven door grote bomen. Het huis is genoemd naar het gebied waarin het ligt. ‘De Kieszak’ is een vreemde naam, waarop verderop in het verhaal wordt teruggekomen.
Het huis werd in 1906 gebouwd in opdracht van Elise van Essen-Seegers, vrouw van de welgestelde Amsterdamse commissionair in effecten en assurantiën Engelbertus van Essen. Zij was de eigenaar en niet haar echtgenoot! Het was bedoeld als zomerhuis voor de familie. Op een foto van voor 1910 zien we het huis helemaal rechts. Links ervan staat huize ‘Mus’, dat in hetzelfde jaar gebouwd werd en ook door dezelfde Lochemse aannemer. Goed is te zien, dat beide huizen in de begintijd van hun bestaan nog helemaal niet omgeven waren door hoog geboomte. Vanuit de huizen had men ruim zicht rondom, met een prachtig uitzicht over de Langense Enk richting ‘De Cloese’, evenzo richting Lochem en naar de Lochemse berg. Huize “De Enk’ stond er nog niet. Dat werd in 1910 gebouwd.
Hier onder ziet u twee ansichtkaarten met een afbeelding van huize ‘De Kieszak’. Beide opnamen zijn in het bouwjaar 1906 gemaakt. De ene laat de linker zijkant zien, vanuit de richting van Barchem. De andere de rechterzijkant, vanuit de richting van Lochem. U ziet dat de naam de ene keer als Kiesak’ werd geschreven en in het tweede geval als ‘Kiezak’.
Kieszak, Kiesak of Kiezak
Nadat het huis destijds gebouwd was kreeg het de naam ‘De Kieszak’, genoemd naar het gebied waarin het huis was gebouwd. ‘Kieszak’ zal waarschijnlijk de juiste schrijfwijze zijn, maar meestal wordt de naam van het huis en het gebied, waar het naar genoemd is, geschreven als ‘Kiesak’ of Kiezak’. Mogelijk een vorm van volksetymologie, zoals bij de ‘Wollendekenstraat’ voor de Wolff en Dekenstraat in Beverwijk. Kiezak was voor de mensen wat gemakkelijker om te onthouden en uit te spreken. Mogelijk heeft het gebied zijn naam te danken aan het feit dat hier in de buurt vroeger grind (kies in het dialect) werd gewonnen. Dan zou de benaming kieszak zoiets als grindgroeve kunnen betekenen. Maar de naam kan ook te maken hebben met een laagte tussen de heuvels, waarin veel grind – in dit geval grondmorene1- is afgezet. G. Prop beschrijft in zijn boekje Historie van de Lochemse Berg de reden voor de afzetting van die grondmorene als volgt: “Het lijkt of het in de Langense Enk aan ’t ijs het eerst is gelukt over de opgeduwde heuvel te komen; daar is het terrein glad geschuurd, en er is een laag gedeelte ontstaan tussen de eigenlijke Lochemse Berg en de Paasberg, ongeveer bij het vroegere viaduct, waar enige jaren de tram onder door ging. Aan de zuidzijde is bij onderzoekingen en opmetingen voor de geologische kaart van de Topografische Dienst een hoekje grond ontdekt met zuiver noords (Scandinavisch) materiaal; dit is een stukje grondmorene, dat er door de gletsjers is gedeponeerd; een andere grondmorene ligt op de plaats, waar nu de Berkelhof ligt, ten noorden van Berkeloord en het Hertenkamp.”
Het gebied van de Kieszak ligt precies in die verlaging tussen de Paasberg en de Lochemseberg. Mogelijk duidt het woord zak op die laagte en is de aanwezigheid van het vele grind hier te verklaren uit het feit, dat in de laatste ijstijd door de ijstong, die over deze laagte het er achtergelegen gebied kon bereiken, morenepuin in de vorm van vooral grind heeft achtergelaten. Dat zou ook een verklaring voor de benaming kieszak kunnen zijn. In het boekje Onkruid of Botanische wandelingen van F.W. van Eeden uit 1886 staat het prachtige artikel ‘De Lochemsche Berg en zijne omgeving’. Daarin staat onder andere het volgende te lezen: “Op de Lochemsche heuvels wordt veel grind gegraven, en overgroot is het aantal steensoorten, die in groote of kleine stukken langs en op de paden verstrooid liggen en door hare sierlijke kleuren den wandelaar uitlokken ze te verzamelen. […] Tevergeefs zoeken wij onder al die bonte steenen naar de van ouds bekende Lochemsche diamanten, stukjes zeer doorschijnend kwarts, waaruit men fraaiie op bergkristal gelijkende steenen kan doen slijpen.”
Het huis en de tram
Er bestaat nog een derde ansichtkaart met de afbeelding van het huis. Het laat ons zien, hoe het huis aan de Barchemseweg lag en nog ligt. De weg was destijds nog een grindweg. Voor het huis ziet u op bedoelde foto ook de tramrails van de G.O.S.M. ( de Geldersch-Overijsselsche Stoomtram Maatschappij) met rechts van de weg een bord van de tramhalte. Op de plattegrond in de diashow bovenaan dit artikel is deze tramlijn terug te vinden als een zwarte streepjeslijn. Ze loopt dwars over De Enk van De Cloese richting de rode stip van De Kieszak en dan verder langs de Barchemseweg naar het zuiden. De G.O.S.M. zorgde van ongeveer 1885 tot 1945 voor de tramverbinding tussen Deventer en Borculo. In april 1931 werd het personenvervoer nagenoeg helemaal door een autobusdienst vervangen. Nadien vond er bijna alleen nog goederenvervoer over het traject plaats. Omdat de stoomtram bij de Kieszak vaak grote moeite had tegen de helling op te komen besloot de G.O.S.M. Rond 1924 dit probleem op te lossen door een geul door de heuvel te laten graven en op de plek van de kruising met de Barchemseweg een viaduct te laten bouwen. In Lochem werd deze geul ‘het ravijn’ of de ‘tramgötte’ genoemd.
De betreffende geul werd aangelegd tussen villa ‘Elisabetha’ (zoals villa ‘De Kieszak’ ondertussen heette) en de ernaast gelegen villa ‘Mus’. De spoorbaan liep toen dus door de verhoging van de Kieszak heen in de richting van de erachter gelegen zandweg met de naam ‘Onderlangs’. Voor wie het weet zijn de sporen van de vrijwel dichtgegroeide kloof nog in het landschap te zien. Het viaduct werd aan het eind van de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers opgeblazen. Later hebben de Canadezen met bulldozers het hele geval onder het zand geschoven en de Barchemseweg weer in orde gemaakt. Het betekende het einde van de toch al slecht renderende tramverbinding tussen Deventer en Borculo.
De bouwheer, de gedenksteen en villa Rozenhof
Het huis is in 1906 gebouwd op een groot perceel gelegen aan de Barchemseweg, met uitzicht over de Langense Enk. Bij het huis behoorde ongeveer 5 hectare terrein, omrasterd dennen- en eikenbos achter het huis en aan de overkant van de weg weidegronden. De bouw gebeurde, zoals vermeld, in opdracht van Elise van Essen- Seegers, met geld dat uit haar familie afkomstig was. Bij de toegang tot het huis vindt men nog een steen met het opschrift “De Kieszak, gedenksteen geplaatst door Elise v. Essen geb. Seegers april 1906, bouwmeester J. Olthoff”. Zoals op de steen vermeld staat, was aannemer J. Olthoff uit Lochem de bouwmeester van het huis.
Fa. J. Olthoff was in de eerste helft van de twintigste eeuw bij veel bouwwerkzaamheden in Lochem betrokken, o.a. Bij diverse villa’s en middenstandswoningen aan de Barchemseweg, waar de firma zelf ook gevestigd was. Het huis is gebouwd in de voor de periode rond 1900 karakteristieke stijl van de overgangsarchitectuur2. Deze bouwstijl is onder meer herkenbaar aan de traditionele bouwwijze gecombineerd met (deels) gepleisterde gevels.
Door de hoge opstand, het schilderachtige ontwerp en de houten gevelbekleding bovenaan de voor- en linker zijgevel en de aanwezigheid van een hoge schoorsteen, een erker en een waranda is tevens enige invloed van de chaletstijl en de Engelse landhuisstijl herkenbaar. Volgens architectuurhistoricus CeesJan Frank moet de Lochemse aannemer Olthoff zich bij het ontwerpen van dit huis hebben laten inspireren door de in 1902 in Almen gebouwde villa ‘Rozenhof’. Bij dit huis, een ontwerp van de Leidse architect H.J. Jesse (1860-1943), zien we ook de vreemde lange afgeschuinde rechter zijgevel en de diep afgestoken kaphelling. De topgevels met verticale donkere en lichte stroken waren destijds hetzelfde en de vensters vertonen ook nu nog vele overeenkomsten. De verticale donkere en lichte stroken in de topgevels zijn in de loop der jaren overgeschilderd en daardoor niet meer zichtbaar.
Engelbertus van Essen
Zoals vermeld was Engelbertus van Essen een welgestelde commissionair in effecten en assurantiën uit Amsterdam. Elise van Essen-Seegers was zijn tweede vrouw. Het echtpaar was in 1889 in Amsterdam getrouwd. Engelbertus had toen al een zoon uit zijn eerste huwelijk. Dit huwelijk was na één jaar geëindigd met de dood van zijn eerste vrouw in het kraambed, oud 23 jaar. Samen met zijn tweede vrouw kreeg hij nog twee zonen. E. van Essen was in Amsterdam ook heel actief in de kunstwereld als verzamelaar en bestuurder, o.a. bij de Commissie van Toezicht op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, de Commissie van Toezicht van het Museum Willet-Holthuysen, de Vereeniging Rembrandt en de Commissie van Toezicht op het Stedelijk Museum.
Elise Seegers moet een kordate vrouw zijn geweest. Want rond 1880 een beroepsopleiding volgen en publiekelijk optreden was in die tijd nog niet erg gebruikelijk voor vrouwen. Zij was, net als Engelbertus van Essen, geboren in Amsterdam. Op 21-jarige leeftijd behaalde zij de onderwijsbevoegdheid voor de Engelse taal en op 24-jarige leeftijd het diploma voor het geven van onderwijs in solozang. Ze is op enig moment daarna naar Leicester in Engeland vertrokken om daar te gaan studeren en werken. Volgens een artikel in de ‘Leicester Chronicle’ trad ze er met veel succes op, in ieder geval op 21-4-1888 en op 22-12-1888. Mogelijk heeft zij Engelbertus in Engeland leren kennen. Het is in ieder geval zo dat ze in het vroege voorjaar van 1889 samen met hem uit Engeland terugkwam. In april 1889 trad ze nog een keer in ons land op en wel in het Odéontheater in Amsterdam. De recensent van het ‘Algemeen Handelsblad’ was vol lof over haar optreden. Hij meldde o.a.: “De voordracht der verschillende liederen viel zeer te roemen, zoodat wij dezer nog jeugdige zangeres een goede toekomst durven voorspellen.” ‘Het Nieuws van den Dag’ meldde: “De Engelsche bladen maken herhaaldelijk met waardeering van deze vroegere stadsgenoot melding”. Maar van een goede toekomst als zangeres is niets terecht gekomen. Na haar huwelijk met Engelbertus van Essen was het afgelopen met haar optredens.
Het echtpaar woonde eerst aan de Nieuwezijds Voorburgwal. In 1910 gaf Van Essen architect A.W. Weissman (1858-1923), o.a. bekend als ontwerper van het Amsterdamse Stedelijk Museum, opdracht tot het ontwerpen van een stadsvilla op de hoek van de Jan Luykenstraat en de Hobbemastraat. Het werd het in de architectuur bekende ‘Lizzy Cottage’3, Lizzy was de koosnaam van zijn vrouw. Het werd een bijzonder woonhuis in Engelse stijl met fraaie tegelversieringen tegen de gevel en met een kunstzaal voor de grote schilderijenverzameling moderne Nederlandse en Franse kunst van Engelbertus. Het huis was binnen kostbaar aangekleed met zolderingen en betimmeringen van eiken-, ceder- en teakhout. De wanden waren met kostbare stoffen bedekt, op de beide woonverdiepingen was nergens stukadoorswerk te vinden. Van Essen had mogelijk voor Weissman als architect gekozen, omdat deze zo’n goede oplossing had bedacht bij het Stedelijk Museum voor de belichting van de tentoongestelde kunstwerken. Daarmee wilde Van Essen ook zijn verzameling schilderijen en aquarellen van moderne schilders, zoals J. Israëls, H.W. Mesdag, J. en W. Maris, J.H. Weissenbruch, J.B. Jongkind, W. Witsen, G.H. Breitner, goed doen uitkomen. Hij bezat daarnaast ook veel werk van zijn broer, de schilder Jan van Essen, met wie hij een nauwe band had. Opmerkelijk is dat het echtpaar slechts vijf jaar in dit huis heeft gewoond, van 1904 tot 1909. Waarom zij dit bijzondere huis met de prachtige zaal, waarin zijn verzamelde kunst zo fraai was ondergebracht, verlaten hebben, is niet bekend. Niet om kleiner te gaan wonen, want na een ‘tussenstop’ aan het Museumplein betrokken ze in 1911 opnieuw een nieuwe stadsvilla, nu aan de Emmalaan in Amsterdam. Ook daar werd de aankleding binnen zeer kostbaar uitgevoerd. Van Essen liet er wandbespanning en een bovenlicht in glas-en-lood aanbrengen, alles naar het ontwerp van Th. W. Nieuwenhuis. De met siersnijwerk afgewerkte meubels van mahonie- en ebbenhout kwamen uit de meubelwerkplaats van de fa. Van Wisselingh.
Op 5 december 1913 overleed zijn geliefde vrouw Elise in het Lutherse Diakonessenziekenhuis in Amsterdam. En nog geen jaar later, op 25 september 1914, overleed ook Engelbertus van Essen zelf, 59 jaar oud.
Zomerhuis ‘De Kieszak’
In de tijd dat het echtpaar Van Essen-Seegers het fraaie huis ‘Lizzy Cottage’ aan de Hobbemastraat bewoonde (1904-1909), liet Elise in Lochem villa ‘De Kieszak’ bouwen (1906). Er is niet met zekerheid te zeggen, waarom de familie Van Essen-Seegers uitgerekend een vakantiehuis aan de Barchemseweg liet bouwen. Maar bijna zeker is het bij hen net zo gegaan, als bij de aanleiding tot de bouw van de ernaast gelegen villa ‘Mus’. De opdrachtgever van dat huis, dr. Wouter Wisso van der Meulen uit Den Haag, verbleef voordien gedurende één of meer zomervakanties met zijn gezin in de toen heel goed bekend staande uitspanning ‘De Dolle Hoed’, iets verderop aan diezelfde Barchemseweg gelegen. Dank zij de Staatsspoorverbinding van Zutphen naar Hengelo (in gebruik genomen in 1865) en later de tramverbinding van de G.O.S.M. tussen Deventer en Borculo (in gebruik genomen in 1885) had Lochem een goede verbindingsmogelijkheid gekregen, met name met het westen van ons land. Daardoor was het toeristisch gezien veel aantrekkelijker geworden. Dat leidde onder andere tot de oprichting van het Lochemse Verfraaiings Gezelschap in 1885. Dit gezelschap en een aantal hotelhouders besloten te gaan adverteren in landelijke bladen. Mogelijk is Van der Meulen aangetrokken door deze advertenties of door één of meer artikelen in de destijds door welgestelde families gelezen bladen als Eigen Haard en De Aarde en haar Volken. Het laatste blad besteedde in haar ‘Bijblad’ vanaf ongeveer 1900 steeds meer aandacht aan de zogenaamde “schone streken” van ons land. Zo is in het nummer van 7 juli 1902 in het artikeltje ‘Het zomersche Lochem’ te lezen: “Lochem paart boschrijkdom aan heuvelachtigheid en door de goede zorgen van het verstandig Verfraaiingsgezelschap heeft het de juiste manier weten te vinden, om al het mooie goed te doen uitkomen. Ge kunt er geen halfuurtje wandelen over den Paaschberg of op de Cloese, op Ampsen of over den Lochemschen berg, of ge wordt getroffen door de goede keuze der plaatsen, waar allergerieflijkste banken zijn neergezet op punten, die kijkjes gunnen over afwisselende terreinen, over de aan den voet der hoogten zich uitbreidende velden en over de kommen en terreingleuven, vol frisch eikenhakhout, jonge berken en dennenaanplant.”
In de ‘Leeuwarder Courant’ van 6 september 1907 is in het artikel “Vier weken te Lochem” onder andere te lezen: “Hier vindt men de hoogste punten der Lochemsche bergen en op het allerhoogste (48,9 m.) staat de Belvèdére, een steenen toren van 16 m., in 1898 door het Verfraaiingsgezelschap gebouwd. Hij wordt den geheelen zomer druk bezocht; alleen in de beide Pinksterdagen van 1901 kwamen p.m. 500 menschen van het verrukkelijk vergezicht op dezen toren – dat is alleen al een reis naar Lochem waard – genieten.”
Het verblijf in de omgeving van de Lochemseberg beviel de familie Van der Meulen blijkbaar zo goed, dat rond 1906 besloten werd om een zomerverblijf aan de Barchemseweg, niet ver van de ‘Dolle Hoed’ te laten bouwen. Dat werd villa ‘Mus’, genoemd naar de koosnaam van één van de dochters. Villa ‘Mus’ werd net als villa ‘De Kieszak’ door het Lochemse aannemersbedrijf Gebroeders Olthoff gebouwd. De grond werd gekocht van de Lochemse familie Ten Cate. Niet alleen het bouwperceel kocht men, maar ook de grond aan de overkant van de weg. Dit om te voorkomen dat daar gebouwd zou gaan worden, zodat het fraaie uitzicht over De Enk verloren zou gaan.
De familie Van Essen is bijna zeker op identieke wijze in de omgeving van Lochem beland. Het ziet er naar uit, dat ook zij de ‘Dolle Hoed’ eerst als logeeradres hebben gebruikt. Hoe zou anders de situatie ontstaan zijn, dat de uitbater van de ‘Dolle Hoed’, Gerard Wilhelm Kloosterboer, in 1904 namens Elise van Essen-Seegers als ‘waarnemend acceptant’ kon optreden bij de aankoop van een stuk bouwland in Langen. Zij moeten elkaar gekend en vertrouwd hebben. De grond waarop later huize ‘De Kieszak’ werd gebouwd was al in 1902 door Elise van Essen-Seegers gekocht van de broers Jan Hendrik en Jan Willem Beijers. Beiden waren stalhouder, de eerste in Lochem, de tweede in Zutphen. Ook Elise van Essen-Seegers kocht er in de loop der jaren meerdere stukken grond bij. Net als de familie Van der Meulen ook gronden aan de overkant van de weg om te zorgen, dat het prachtige uitzicht vrij bleef. Het vroegere voetbalveld van de ‘Koolhazen’ behoorde tot het grondgebied van de familie Van Essen. Zowel de familie Van der Meulen als de familie Van Essen verbleef alleen gedurende zomervakanties in het huis. In het Lochemse bevolkingsregister zijn hun namen dan ook niet terug te vinden. De familie Van Essen heeft het huis slechts gedurende een zevental jaren als zomerhuis gebruikt.
Vakantiehuis ‘Elisabetha’
Rond 1912 of 1913 werd Elise van Essen-Seegers ziek. Het tijdstip is niet bekend, maar ze overleed in ieder geval na een kort of lang ziekbed op 5 december 1913 in het Lutherse Diakonessenziekenhuis in Amsterdam. Dat weten we dank zij het boek Luthers Diakonessenwerk, geschiedenis van 100 jaar Lutherse Diakonessen Inrichting te Amsterdam door ds. Antonie Johannes, voormalig predikant-directeur van de Lutherse Diakonessen Inrichting. Hij vermeldt in het boek dat de L.D.I. In 1914 van de heer E. van Essen de beschikking kreeg over diens villa ‘De Kieszak’ in Lochem, ter nagedachtenis aan zijn in het diaconessenziekenhuis overleden vrouw. Engelbertus van Essen zelf overleed nog geen jaar daarna op 25 september 1914 . Huize ‘De Kieszak’ werd na zijn overlijden met het gehele meubilair, waaronder een piano en niet minder dan tien bedden, zo vermeldt ds. Johannes in zijn boek, eigendom van de L.D.I. Zij nam het huis onder de nieuwe naam van ´Elisabetha´ in gebruik als vakantiehuis voor de zusters. Maar zoals uit de beide bijgevoegde teksten blijkt konden ook ‘rustbehoevenden’ (dames) er een kamer huren. Heren waren niet welkom. Een bezoekend arts moest overnachten in het tuinhuisje, dat de oude naam van het huis ‘de Kieszak’ had gekregen. Dit huisje staat ook wel bekend onder de naam het t.b.c.-huisje. Of dat een terechte benaming was, is niet bekend.
De gasten en bezoekers van het vakantie- en rusthuis werden de eerste jaren van en naar het verafgelegen station gehaald en gebracht met een koetsje van stalhouderij Beijers uit Lochem (zie foto). In latere jaren is men langzamerhand op het vervoer per auto(mobiel) overgestapt. Dat is wel te zien op de bijgevoegde opname van een auto voor het huis op de oprit. Ook is er op het internet een krantenartikeltje uit de ‘Breskense Courant’ (1 juni 1937) te vinden, waarin sprake is van een autobotsing, die met huize ‘Elisabetha’ te maken had. Een chauffeur wilde vanuit de uitrit van huize ‘Elisabetha’ de Barchemseweg oprijden op het moment, dat Graaf van Regteren Limpurg in zijn auto voorbij kwam. De graaf schrok zo erg, dat hij pardoes tegen de hoekpilaar van het viaduct van de tram aan reed. Zowel de graaf als zijn vrouw moesten in het Lochemse ziekenhuis worden opgenomen. Verder is er over de periode tot de Tweede Wereldoorlog over huize ‘Elisabetha’ niets te vinden.
Huize ‘Elisabetha’ en de Tweede Wereldoorlog (de onderduiker, de aspirant diacones en de bevrijding)
Gedurende de bezetting van ons land door de Duitsers werd het ook voor de diaconessen en andere gasten steeds moeizamer om van huize ‘Elisabetha’ als vakantie- en rusthuis gebruik te kunnen maken. Het bestuur van het L.D.I. besloot daarom het huis in Lochem te gaan gebruiken als opleidingsinstituut voor aspirant diaconessen. Dat blijkt uit de verhalenbundel Een ademtocht 1940- 945 van de Lochemer Toon Harkink (1918-1998). Hierin komt huize ‘Elisabetha’ ook aan de orde en wel in het verhaal ‘Verdwijnen uit je omgeving (omdat de bezetter gebrek aan arbeidskrachten had)’ over Johan Voortman. Het verhaal gaat over het verblijf van Johan op huize ‘Elisabetha’ gedurende een aantal oorlogsjaren, maar vertelt ons tevens iets over het gebruik van het huis in die tijd. Johans verhaal door Toon Harkink volgt hieronder in verkorte vorm, aangevuld met enige extra gegevens over gevechtshandelingen in de omgeving van huize ‘Elisabetha’ aan het eind van de oorlog. Johan was geboren en getogen in het buurtschap Zwiep als zoon van een boer. Hij volgde onderwijs aan de Prins Hendrikschool aan de Zutphenseweg, daarna de Lagere Landbouwschool in Borculo. Daarna vond hij werk bij de Coöp. melkfabriek ‘De Cloese’ in Zwiep. Zeer tot zijn tevredenheid. Maar toen moest hij zich melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Daar had Johan geen zin in. Hij liet zijn persoonsbewijs vervalsen, zodat hij een paar jaar ouder was. Dan hoefde hij niet te gaan. Maar hij moest wel uit het oog verdwijnen. Daarom dook hij onder bij de zusters diaconessen in rusthuis ‘Elisabetha’, het vakantieverblijf van de diaconesen. Johans leven ging hier verder, maar wel uitsluitend binnen de muren van het huis. Kwamen er bezoekers, bijvoorbeeld de melkboer, dan kregen ze Johan niet te zien.
Hij werd hier de nieuwe huisknecht. Johan kon daar komen via oom Gerrit, die er de tuin verzorgde. Huize ‘Elisabetha’ werd op dat moment gebruikt voor de opleiding van jonge meisjes tot diacones. Voor 1940 werd het huis alleen ’s zomers bewoond. Johan kon zo nu en dan in het bos achter het huis een wandelingetje maken, of een enkele keer een konijn strikken. De voedselvoorziening van het huis bracht veel werk mee. Maar liever humaan werk te midden van de vrolijke meiden, dan werken voor de bezetter, was zijn idee. Bij ziekte kwam dr. Mens, wonende op huize ‘De Enk’ en bij gebitsproblemen dr. Topzand. De rekening vergaten ze nog wel eens. De bevolking van huize ‘Elisabetha’ telde ongeveer 30 personen. Tweederde was aspirant diacones en een derde ‘vreemden’. Deze vreemden waren uit lijfsbehoud hier ondergedoken. Er was wel eens alarm vanuit de buurt, of vanuit de lucht, maar een huiszoeking is er nooit geweest. Dat kwam waarschijnlijk omdat de diaconessen o.a. in het Lochemse ziekenhuis hun goede werk verrichtten. Johan werd op een gegeven ogenblik verliefd op een aspirant diacones. Maar zij voelde zich eigenlijk meer geroepen om haar leven in dienst te stellen van het diaconessenwerk. Toch kreeg deze Ton Titzing, een temperamentvolle blonde jongedame, na enige tijd zelf ook warme gevoelens voor de huisknecht. Ze besloten samen op de vrijheid te wachten.
In september 1944 was de opmars van de Geallieerden naar Arnhem. De vrijheid kwam naderbij; voor Johan reden om weer naar de andere kant van de Langense Enk te gaan, naar de boerderij van zijn ouders. Niemand in de buurt vond het vreemd dat hij er weer was. Weinigen wisten ook hoe dat nu eigenlijk zat met Johan. Eindelijk trokken de Geallieerden, in dit geval de Engelsen, in het voorjaar van 1945 vanuit Barchem via Zwiep en via de Barchemseweg naar Lochem. In Zwiep, waar de Duitsers overal schuttersputjes en loopgraven hadden laten aanleggen en waar ze een zwaar kanon hadden staan, moest behoorlijk strijd worden geleverd. Met als gevolg dat in de omgeving van ‘De Cloese’ verscheidene boerderijen in brand werden geschoten. Veel vee kwam daarbij om. De Engelse soldaten, die via de Barchemseweg naar Lochem op weg waren, kwamen bij het door de Duitsers kort daarvoor opgeblazen tramviaduct, gelegen tussen de huizen ‘Mus’ en ‘Elisabetha,’ tot staan. In de muren van huize ‘Elisabetha’ zijn de scheuren als gevolg van de explosie nog vele jaren daarna zichtbaar geweest. De Engelsen kregen hier ook te maken met zwaar mitrailleur- en mortiervuur uit de villa ‘Roemah Senang Sekali’, Indonesisch voor ‘ooit gelukkig thuis, (het latere ‘Hoog Langen’) en uit de Hoge Enk. Bovendien moesten ze wachten tot hun collega’s in Zwiep hun klus geklaard hadden en ook verder konden. De Engelse infanteristen groeven zich tijdelijk in bij de restanten van het viaduct. De tanks van de groep gingen door het bos langs huize ‘De Enk’ richting Zwiep om hun collega’s daar te ondersteunen. Nadat alle tegenstand was vernietigd kon men verder in de richting van de Lochemse Nieuwstad.
Na de bevrijding van Lochem werd bij de ‘Dollehoed’ een stuk land in gebruik genomen als krijgsgevangenenkamp voor de Duitsers. Honderden werden er hier bijeen gebracht. Dagen lang hebben ze er gezeten. Diep weggedoken in hun jassen. De rollen waren omgedraaid. Lochem was weer vrij. Een nieuw begin, ook voor Johan en Ton. Ton slaagde voor verpleegster en Johan ging naar de Middelbare Landbouwschool in Winterswijk. Na zijn examen werd hij bedrijfsvoorlichter in de landbouw. Johan en Ton trouwden en vestigden zich in Neede.
Het Bureau Afvoer Burgerbevolking (B.A.B.) en de laatste loodjes voor het vakantiehuis
Volgens het boek Luthers Diakonessenwerk, Geschiedenis van 100 jaar Lutherse Diakonessen Inrichting te Amsterdam van dr. Ant. Johannes was huize ‘Elisabetha’ in 1944 gevorderd door het Bureau Afvoer Burgerbevolking, een speciale dienst van Binnenlandse Zaken, dat de onderbrenging van oorlogsevacué’s moest regelen. Deze organisatie nam het huis in gebruik als noodziekenhuis. Dat zou voor Johan Voortman ook een reden kunnen zijn geweest dat hij in 1944 uit huize ‘Elisabetha’ vertrok om naar zijn ouderlijk huis in Zwiep terug te gaan. Huize ‘Elisabetha’ moet tot het eind van de oorlog als noodziekenhuis in gebruik zijn geweest. Volgens dr. Johannes kwam het huis pas in april 1946 weer voor gebruik door de L.D.I. vrij. Maar het duurde door allerlei omstandigheden nog tot mei 1951 tot ‘Elisabetha’, geheel gerestaureerd, weer door de Lutherse Diaconessen Inrichting kon worden betrokken. Het is echter vreemd, dat in het ‘Overzicht geëvacueerde en daarmede overeenkomende inrichtingen dd. 15 mei 1944’ van het Bureau Afvoer Burgerbevolking huize ‘Elisabetha’ helemaal niet voorkomt. In dit landelijke overzicht van het B.A.B. worden wel het Noodziekenhuis Ampsen (kasteel Ampsen), het Noodziekenhuis De Boekhorst (huize De Boekhorst), het Haags Sanatorium in huize Verwolde, het Kamp de Beltman in Barchem, het Evacuatie Kindertehuis Roemah Senang Sekali (nu Hoog Langen), de Vereniging Saleh (huize ’t Ross) en Huize Westerlicht en Rusthuis Zonnevreugde, beide in hotel ‘de Luchte’ genoemd. Vreemd!
Wat verder nog opvalt in het hiervoor genoemde ‘Overzicht’, is dat een dr. J. A. Mens hierin vermeld staat als de geneesheer-directeur van het B.A.B. Noodziekenhuis Ampsen. Hij blijkt dezelfde persoon te zijn als de dr. Mens, die vanaf 1942 of 1943 met zijn vrouw (Janneke Kroes) op huize ‘De Enk’ woonde. Dr. Johannes vermeldt in zijn boek over huize ‘Elisabetha’ verder, dat er vanaf 1951 in het huis ook bezinningsdagen voor en door de L.D.I. werden georganiseerd. De directie kwam er dan met een 16-tal zusters samen.
De behoefte van de diaconessen en van andere zusters aan een vakantiehuis als ‘Elisabetha’ nam ondertussen steeds meer af. Er waren voor hen andere vakantiemogelijkheden gekomen, onder andere reisjes naar het buitenland. In 1958 werd het huis daarom ook opengesteld voor andere personeelsleden van de L.D.I. Zij mochten nu ook van het huis gebruik maken voor hun vakanties en ook met hun gezinsleden. Dat leverde tijdelijk weer wat meer bezetting op, nodig om te proberen de exploitatie sluitend te krijgen. Maar dat bleek toch niet voldoende te zijn. Het huis bleef verliesgevend. Daardoor zag het bestuur zich in 1961 genoodzaakt het huis te verkopen.
Huize ‘Elisabeth’ wordt huize ‘Keyenberg’
Het was Henk Meyer die in 1962 het huis van de Lutherse Diaconessen Inrichting kocht. Dat gebeurde min of meer door toevallige omstandigheden. Hij was werkzaam bij Philips als overkoepelend directeur voor geheel Europa. Hij woonde tot dan toe met zijn vrouw Joke Meyer-Pluym en hun drie kinderen in Delden. Henk Meyer moest voor zijn werk veel reizen. Delden bleek langzamerhand daarvoor toch te ongunstig te liggen. Daarom had het echtpaar besloten om naar Son en Breugel vlakbij Eindhoven te verhuizen. Toevallig waren ze kort voor de verhuizing op bezoek bij familie in Lochem. Daar kregen ze te horen, dat er aan de Barchemseweg een fraai gelegen villa te koop stond. Ze zijn er gaan kijken en vooral Henk Meyer was er meteen helemaal weg van. “Hier wil ik de rest van mijn leven wonen”, zei hij. En dat is ook gebeurd. De verhuiswagen ging niet van Delden naar Son en Breugel, maar naar Lochem. Bij het transport van de akte bij de notaris bedong Henk Meyer wel, dat het servituut werd geschrapt, waarin vermeld stond dat het verboden was voor personen van mannelijke kunne om in het huis te overnachten. Het huis kreeg ook een andere naam. Henk noemde het naar het huis dat hij jaren geleden voor zijn moeder in Wageningen-Hoog had laten bouwen aan de Keyenbergseweg.
Het huis moest van binnen wel grondig verbouwd worden om het weer voor een gezin bewoonbaar te maken. Dus weg al die scheidingswandjes e.d., die door de L.D.I. voor bewoning door meerdere personen in het huis waren aangebracht. Het gezin heeft al die tijd met veel plezier in het huis gewoond. Meerdere keren is het huis, dat nu bewoond wordt door Wout Meyer en zijn vrouw Marianne Meyer-Schuurman, verbouwd en van binnen gemoderniseerd, tot wat het nu is: een prachtige villa omgeven door hoog geboomte, waard om te behouden. En dat, terwijl zowel vader als zoon Meyer destijds bij de aanzet tot verbouwing geadviseerd werd om het pand te slopen en er een moderne eigentijdse woning neer te zetten. Gelukkig hebben ze daar niet naar geluisterd. Ook door de Lochemse gemeenschap wordt lovend gesproken over de geslaagde renovatie van dit beeldbepalende en monumentale huis.