Bronzen lanspunt, gevonden door Staring

Slechts enkele jaren tijdens het Franse ‘Koninkrijk Holland’ was de Wildenborch onderdeel van de gemeente Laren. Bewoner Antoni Staring, de dichter en landman, was in die tijd zelfs ‘maire’ van Laren. Al met al genoeg reden om deze in het tegenwoordige Bronckorst gevonden lanspunt op te nemen in het Lochemse Virtueel Museum.

Het gaat om een bronzen lanspunt met schachtkoker en twee tegenoverliggende bevestigingsgaten, gevonden en beschreven door Staring zelf. Het voorwerp bevindt zich in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden en is gedocumenteerd onder de vindplaats ‘Schonerveld bij Barchem’, wat nu een nogal globale aanduiding blijkt te zijn’. Maar wel een extra reden om de vondst als een beetje ‘Lochems’ te beschouwen.

  • late bronstijd (1200 – 800 v.Chr.)
  • lengte 16 cm, breedte 3,5 cm
  • gevonden door A.C.W. Staring en zijn werklieden rond 1800 op locatie ‘de Marasse’ net ten Zuidwesten van het huis de Wildenborch

Bronzen lanspunt door Staring

Bronzen lanspunt Staring

A.C.W. Staring (1767 – 1840), de ‘dichter van de Wildenborch’, was als breed opgeleide en betrokken ‘zoon van de verlichting’ geïnteresseerd in alles wat er op en rond zijn landgoed gebeurde. Vanaf eind 18de eeuw ontstond ook in Nederland toenemende aandacht voor onze vroegste historie. En hij heeft zich daar zeker ook in verdiept. Op zijn landgoed dat zich uitstrekte over de gemeente Vorden én de gemeente Laren, waren regelmatig werkzaamheden in de bodem: ploegen, graven van greppels, effenen van heuveltjes, waarbij voorwerpen naar boven kwamen die men als ‘heel oud’ herkende.

Over de vondsten die hij hier en elders in Gelderland had gedaan publiceerde hij in 1822 een artikel in een van de eerste wetenschappelijke tijdschriften in Nederland [Staring 1822].

In 1860 zijn de verschillende vondsten door zijn zoon, Winand Staring, die in Leiden had gestudeerd, geschonken aan het ‘Archaeologisch Cabinet der Hoogeschool’, de plaats waar de collectie oudheden van de Leidse universiteit was ondergebracht. Die collectie vormde de basis waaruit in 1867 het Rijksmuseum van Oudheden ontstond.

Over de vondst van deze lanspunt schreef hij:

“Een bestendig verblijf van Romeinen in het binnenste des kwartiers van Zutphen zoude men even weinig mogen opmaken uit den enkelen kleinen zilveren penning van Vespasianus, welke (veertig jaren, meer of min , geleden) in het veen bij Groenlo werd gevonden ; of uit de enkele roodkoperen spits van eene Romeinsche lans , of van eenen Romeinschen standaard , voor ruim twintig jaren , in de nabijheid van mijne woning, mede in eene turfbedding, ontdekt.

Ik besloot deze spits (het laatste stuk, dat ik bekend had te maken) onder letter C af te teekenen (i) , dewijl dezelve een zoo sterk sprekend bewijs oplevert van het vermogen der veenstoffe, om niet alleen voorwerpen uit het dieren- en plantenrijk, maar ook het koper onveranderd te bewaren.

Nader bepaald , is dé plaats , waar dit stuk , dat geene de minste sporen van verzuring droeg, binnen den kring van Wildenborch uit de aarde kwam als Marasse getiteld , op eene ruwe kaart van dat distrikt , ten jare 1564 gevoegd bij een Berigt van de Geldersche Rekenkamer aan de Hertogin van Parma.”

Topkaart Wildenborch

Locatie Marasse aangegeven op huidige topografische kaart.

Inmiddels weten we dat deze lanspunt niet Romeins is maar veel ouder, en uit de late bronstijd stamt, 1200 – 800 vC.

De lanspunt heeft een vorm zonder versiering die wel vaker in Nederland is gevonden en waarvan men aanneemt dat ze ook hier gemaakt werden.
Er is discussie of er in Nederland wel een bronsindustrie geweest is, of dat alle brons toch import is vanuit grotere bronscentra elders in Europa. Maar bijvoorbeeld ook de vondst van een set werktuigen van een koper/bronssmit uit de vroege bronstijd in Hengelo Gelderland wijst erop dat ook hier brons bewerkt werd, al was het dan mogelijk een rondtrekkende smid en niet zozeer een ‘productie centrum’. [Drenth 2016]

Bronzen lanspunt Pleyte

Productie van bronzen voorwerpen zal hier dan waarschijnlijk merendeels gebaseerd zijn op het omsmelten van scrap brons. Koper en tinertsen waaruit brons wordt gemaakt zijn hier niet en daarnaast was brons kostbaar, juist ook door die schaarste van deze ertsen die erg verspreid in Europa voorkomen. Er zal dus weinig zijn weggegooid maar als iets niet meer bruikbaar was, zorgvuldig zijn hergebruikt.

Opvallend is dan ook dat bronsvondsten bijna altijd in een context worden gevonden die wijst op een offer. Het zijn (of waren oorspronkelijk) bijna altijd ‘natte locaties’, venen, moerassen, rivieren en bronnen waar bronzen voorwerpen worden aangetroffen. De bronzen lanspunten vindt men dan weer vaak in moerassen. [Fontijn 2003]. Staring vond zijn lanspunt in de ‘Marasse’ wat zeker een ‘moeras/mars/marais’ geweest zal zijn. Te oordelen naar de oude topografische kaart werd het aangetroffen toen men die natte plek verder ging uitgraven om een vijver en waterpartijen aan te leggen.

Literatuur

  • Drenth E., Freudenberg M., Williams G.L., 2016, ‘The Belongings of a Bell Beaker smith? A Stone Hoard from Hengelo, Province of Gelderland, the Netherlands’, Musaica archaeologica 1, 2016, 37-58
  • Fontijn D. R., 2003, Sacrificial Landscapes, ‘Sacrificial landscapes: cultural biographies of persons, objects and ‘natural’ places in the Bronze Age of the southern Netherlands, c. 2300-600 BC.’ Analecta Praehistorica Leidensia 33/34, 2003 (thesis Leiden 2002)
  • Louwe Kooijmans L.P. etal ed, 2005; ‘Nederland in de prehistorie’; BertBakker, 2005, pg 393 ev
  • Pleyte Dr. W., 1887; ‘Nederlandse Oudheden, van de vroegste tijden tot op Karel den Groote’; deel Gelderland (deeltekst Achterhoek); Leiden E. Brill 1887, pg 9 – 11
  • Staring van den Wildenborch A.C.W., 1822; ‘Verslag betreffende eenige oudheden, in de provincie Gelderland, kwartieren Zutphen en Veluwe, gevonden’; Natuurkundige Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem XI, 441-455
  • Westendorp N., Reuvens C.J.C., 1826; ‘Oudheidkundige berigten, overzigt van nieuwlings gevondene romeinsche en germaansche oudheden’; Antiquiteiten 3, 134-175