Abraham Nijstad (1895 – 1960)

Eigenlijk had hij er helemaal geen zin meer in. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hadden hem zijn illusies ontnomen. Hoe kon het gebeuren dat de gemeenschap waar hij, Bram Nijstad, zoveel aan had bijgedragen, zomaar een honderdtal medeburgers uit zijn midden liet weghalen? Ruim honderd joodse Lochemers, de geloofsgemeente waarvan hij zelf jarenlang voorzitter was. Zeker, hijzelf en zijn gezin waren levend teruggekomen. Maar het merendeel van de joodse Lochemers en hele gezinnen van zijn ooms en tantes, neven en nichten waren door de Nazi’s vermoord. En bijna vier jaar lang in onderduik en gevangenschap, levend tussen hoop en vrees, waren niet ongemerkt aan hem voorbijgegaan. Nu kon en moest hij dan weer verder met zijn leven en zijn werk. De Kunst- en Antiekhandel Nijstad aan de Markt in Lochem moest weer nieuw leven ingeblazen worden. Bram kon dat maar moeilijk opbrengen. Voor het oog van de Lochemers moest hij verdergaan alsof alles bij het oude was. Maar dat was het niet.

Nijstad in kunst en antiek
Bram Nijstad (1895 – 1960) was niet de eerste Nijstad die handelde in antiek. Dat was zijn grootvader, ook een Abraham (1835 – 1903), die in 1862 Leena Koopmans trouwde en haar volgde naar haar geboorteplaats Diepenheim. Samen dreven deze Nijstads daar een winkel aan de Grotestraat: Leena verkocht textiel en manufacturen, Abraham oude gebruiksvoorwerpen. Hij ging met manufacturen langs de boerderijen en ruilde die graag voor eikenhouten kisten, kasten en kabinetten, Delfts aardewerk, koper en tin. Die verkocht hij dan aan bewoners van kastelen en landhuizen in de omtrek. Zo was het begonnen. Met bijvoorbeeld tinnen boterschotels, die hij kocht voort een kwartje en verkocht voor vijftig cent. Toen zoon Hartog er eens 30 cent voor had betaald reageerde vader Abraham met: ‘het geld groeit me niet op de rug’.
Die zoon Hartog (1863) begon in 1893 een eigen antiekwinkel in Lochem, daarin vanaf 1902 bijgestaan door broer Bernard (1873). Vanaf 1906 ging Hartog alleen verder als ‘Verkooplokaal H. Nijstad en co’, met minstens 2 a 3 boedelveilingen per jaar. Hartog Nijstad overleed in 1925.
En zo begon diens zoon Abraham (1895) in de zaak, die op dat moment gevestigd was aan de Molenstraat 24. Als ‘Nijstad en Hammerman’ had Bram, samen met vendumeester en beheerder van het Volkshuis en de Spaarbank Hendrik Jan Hammerman, ook nog een verkooplokaal aan de Kastanjelaan. In plaats van ‘oude gebruiksvoorwerpen’ werd steeds meer ‘kunst en antiek’ verhandeld. En daar paste ook een locatie met meer stijl en standing bij. Die vond Bram in 1933 in de voormalige burgemeesterswoning aan ’t Ei 1. Vanaf 1936 mocht Nijstad zich ‘hofleverancier’ noemen. Dat was geen papieren titel; de zaken strekten zich daadwerkelijk uit tot in de hoogste kringen van het gehele land.
Abraham was, als gezegd, een actief inwoner van Lochem. Zo was hij lid van het stembureau, van de vrijwillige brandweer en van het organisatie-committee voor de viering van Lochems 700-jarig bestaan. Van 1934 tot 1941 was hij voorzitter van de Nederlands Israelitische gemeente in Lochem.

De bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog leek voor de Nijstads aanvankelijk nog mee te vallen. Antiquairs werden door de nazi’s in ere gehouden; die konden hen immers helpen in hun honger naar kunstschatten. Toch moest het gezin Nijstad – vader Abraham en moeder Rosette Dasberg, zoons Samuel en Hartog en dochter Lena met haar man Jules – al in 1941 onderduiken, eerst in Den Haag en later in Amsterdam. Nadat ze in 1943 waren opgepakt werden ze geïnterneerd in Barneveld, samen met andere Joden die, vanwege hun belang voor de bezetter, van deportatie waren vrijgesteld. Maar toch werd ook die groep naar Westerbork afgevoerd. In september 1944 werden Bram en zijn gezin van daaruit op transport gesteld naar Theresienstadt, waar ze op 9 mei 1945 door Russen werden bevrijd.
Voor Bram betekende dit alles een desillusie. Vrijwel alle Joden waren door de Duitse bezetters weggevoerd en de Nederlandse burgers hadden dat laten gebeuren; hadden er soms zelfs aan meegeholpen. Natuurlijk gold dat niet voor iedereen. De Lochemse mevrouw … had juist haar testament laten veranderen, om haar kostbare …. theepotje aan Abraham na te laten. Maar in het algemeen bleek direct na de oorlog ‘Jood’ nog steeds een besmet begrip. Liefst moest je daar maar niet mee te koop lopen. De mythe zou nog jaren opgeld doen dat Nederlanders ongeveer allemaal in het verzet hadden gezeten en joodse onderduikers hadden geholpen. Dat Nederlanders massaal hadden weggekeken bij wat hun medeburgers werd aangedaan en dat sommigen zelfs niet hadden geschroomd om huizen en spullen van weggevoerde Joden domweg in te pikken, dat werd die eerste jaren maar al te makkelijk weggestopt.
Bram kond dat moeilijk verkroppen. Toch pakte hij na de oorlog de draad van de antiekhandel weer op, daarbij al snel gesteund door zijn zoons Samuel (Saam, 1922) en Hartog (Harts, 1925). Gezamenlijk brachten zij de zaak weer tot volle bloei. Nijstad Antiquairs was het niveau van de ‘oude spulletjes’ volledig ontgroeid en was een internationaal opererende kunsthandel geworden met een breed assortiment van antiek meubilair en gebruiksvoorwerpen, glas (Harts), porcelein en schilderijen (Saam).
Het Rijksmuseum heeft meer dan 70 voorwerpen en schilderijen via Nijstad verworven. En ook in andere musea hangen ‘oude meesters’, die door bemiddeling van Nijstad werden aangekocht. Ook de verzamelingen Chinees porselein, Delfts aardewerk en Hollands en Europees glas konden in de Nederlandse musea worden uitgebreid, dank zij aankopen van Nijstad van drie internationaal beroemde collecties, van Bingham te New York, Krön te Parijs en Bodenheim in Nederland.
Tussen de vele kunstliefhebbers die Nijstad bediende zijn bekende namen, als museum Mouton Rothschild in Pauillac. Nijstad leverde deze ‘wijnboer’ onder meer twee Nederlandse stillevens uit de zeventiende eeuw waarop glazen staan afgebeeld die Rothschild ook als glas in bezit had. Waarschijnlijk waren ook die glazen door Nijstad geleverd. Als de heren het eens moesten worden over de prijs konden soms een paar kistjes wijn de kloof tussen vraag en aanbod overbruggen.
Nijstad was ook in koninklijke kringen bekend. Wanneer prins Bernhard op bezoek ging bij zijn moeder in Diepenheim, wilde hij nog weleens een tussenstop maken in Lochem. Over en weer maakten Bernhard en Bram dan grappen, tot groot vermaak van de meereizende koninklijke dochters.
Abraham overleed, moegestreden, in 1960. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats aan de Zutphenseweg in Lochem. Wie daar langs wandelt of fietst ziet de grafzerken van hem en zijn vrouw vanaf de openbare weg staan en kan de opschriften lezen.

Voor Saam en Harts bleek de Lochemse vestiging van Nijstad vooral een uitvalsbasis voor hun eigen activiteiten. Zo zette Saam een eigen vestiging op aan de Amaliastraat in Den Haag; hij specialiseerde zich in oude schilderkunst. Hij liet van zich horen als mede-initiatiefnemer van de Oude Kunst- en Antiekbeurs in Delft en van het TV-programma Kunst en Kitsch, waar hij in het begin ook als expert optrad. Net als zijn vader Bram was Saam ook lang voorzitter van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst. Harts bleef in Lochem wonen, maar verplaatste de zaak begin jaren 70 naar het Rokin in Amsterdam. Dat paste in de ontwikkeling van antiek naar oude kunst en van regionaal naar internationaal. Later werd Harts directeur van veilinghuis Christies. Ook was hij adviseur bij de restauratie en/of inrichting van onder meer Kronborg in Denemarken, Drakesteijn in Lage Vuursche en Twickel in Delden.

Vanaf de oude gebruiksvoorwerpen die de oudste Abraham (1835-1903) verhandelde, via het antiek van Hartog (1863-1925) en Abraham (1895-1960), verschoven Saam (1922-2011) en Harts (1925-2011) hun aandacht naar vooral oude kunst. Zij waren echter wel de laatste Nijstads in die handel.