Gradus ten Pas
“Gelukkig bracht Carel ook goed nieuws. Hij vertelde dat Gradus ten Pas, een altijd dronken kunstenaar, die in de periode 1896 – 1899 in Apeldoorn woonde, schijnbaar ooit een schilderij had gemaakt van de korenmolen van de familie. Met dat schilderij had hij een openstaande rekening betaald bij een plaatselijke kroeg, omdat hij geen geld meer had om zijn schulden te betalen. Het schilderij schijnt nu opgedoken te zijn in Apeldoorn, waar het te bezichtigen valt. De familie wist helemaal niet dat de schilder hun molen ooit heeft vereeuwigd, maar is nu erg nieuwsgierig geworden”
Dit staat te lezen op de internetsite ‘www.gelderlandbinnenstebuiten.nl’. Een site, die de omgevingsgeschiedenis in Gelderland dichter bij de jeugd probeert te brengen. De tekst is een mengsel van waarheid en verzinsel om er voor de kinderen een smeuïg verhaal van te maken. Maar een aantal waarheden over Gradus ten Pas, schilder van Lochemse afkomst, zitten er wel in.
Waarom hier aandacht voor de schilder Gradus ten Pas? Men heeft het in een aantal teksten wel over ‘de bekende schilder Gradus ten Pas’, maar velen van u zal zijn naam niets zeggen. Toch heeft hij tussen 1850 en 1896 een behoorlijk aantal schilderijen van Lochem en omgeving gemaakt. Tussen de schilderijen van zijn hand, die nu bekend zijn, bevinden zich enkele die ken-merkende plekken in en om zijn woonplaats laten zien, zoals de Markt, het pand van Lovink, de Larense weg, de hoek Blauwe Torenstraat-Achterstraat, de Walderstraat, blekerij Hiestand op de Noorderbleek, de molen van Reudink, wasserij Stijgoord aan de Goorseweg, de Bierstraat en de Smeestraat. Het zijn geen grootse schilderijen. Ze zijn geschilderd in een nogal naïeve schilderstijl. Het kenmerk van de naïeve schilder is, dat hij meestal zeer onvolledig of in het geheel niet de technieken beheerst, die hij moet gebruiken om datgene, wat hij ziet zo natuurgetrouw mogelijk weer te geven. Het zijn meestal schilders, die voornamelijk voor zichzelf schilderen. Hoogstens nog voor kennissen en familieleden, maar bijna nooit voor een ‘echt’ publiek. Onder de naïeve schilders waren vroeger nogal wat ambachtelijke schilders te vinden, huis- en decoratieschilders, die in de winter of andere slappe tijden in opdracht ‘portretten’ leverden. Dat waren niet altijd ‘portretten’ van mensen, maar vooral van boerderijen en van (met een beker bekroond stuk) vee. Ook kozen ze nogal eens stadsgezichten als onderwerp. Het naïeve in het werk van Gradus is op meerdere bij dit artikel afgebeelde schilderijen duidelijk te zien, zoals bijvoorbeeld op het schilderij van de markt van Lochem. Het komt hier vooral tot uiting in zijn problemen met het perspectief en met de verhoudingen. Maar al zijn het geen werken van een groot kunstenaar, het werk van Gradus is over het algemeen aantrekkelijk genoeg om er met plezier en interesse naar te kijken. In geschiedkundig opzicht zijn er onder zijn schilderijen enkele, die voor Lochem waardevol zijn te noemen. Dat komt, omdat ze de stad aan de vooravond van de moderne tijd laten zien: de overgang van een nog grotendeels agrarische naar een voornamelijk industriële samenleving. Ze tonen naast het vroegere landelijke en stedelijke leven ook regelmatig het begin van de industriële bedrijvigheid in en om de stad. Rond 1880 waren er in Lochem nog niet veel fotografen. En bij degenen die al wel een toestel bezaten, was de interesse om het Lochem van die tijd in beeld vast te leggen blijkbaar niet zo groot. Gradus ten Pas heeft dat met zijn kwast wel gedaan. Veel van wat op zijn schilderijen is te zien, is in de loop der jaren verdwenen, opgeofferd aan de moderne tijd. Het schilderij de ‘Blauwe Toren’, waarvan in het ‘Land van Lochem’ van december 2009 een afbeelding stond, is daar een goed voorbeeld van. Het schilderij toont ons een stukje Lochem, waarvan verder geen andere afbeelding is overgebleven. Afgezien dan van enkele bouwtekeningen van het bouwwerk, maar daarop is de Blauwe Toren niet geplaatst in zijn omgeving aan de gracht. Al wel aandacht voor Gradus en Johannes ten Pas als Apeldoornse schilders. Tot nu toe is er in Lochem niet veel aandacht besteed aan de schilder Gradus ten Pas en zijn leven. Anders is dat in Apeldoorn, waar hij in 1896 ging wonen. Ook daar schilderde hij, al was het maar gedurende drie jaar, stad en omgeving en beelden van de vroege industrialisatie. Johannes Albartus was de enige van de drie zoons, die de schilderhobby van hun vader overnam. Al deed hij dat pas na de dood van zijn vader. Zijn roepnaam was Jan, maar omdat men bij de expositie in Apeldoorn voor hem de naam Johannes heeft gebruikt, wordt die naam hier ook aangehouden. We weten immers ook niet, of Gradus destijds met Gradus werd aangesproken, of dat hij een daarvan afgeleide roepnaam had. Hetzelfde geldt voor de andere leden van het gezin van Gradus ten Pas. Johannes schilderde op bijna gelijke wijze als zijn vader en ook veelal dezelfde soort onderwerpen. Maar in tegenstelling tot Gradus had Johannes weinig belangstelling voor de opkomende industriële bedrijvigheid. Bij hem zie je geen rokende fabrieksschoorstenen. Hij hield zich liever bezig met het schilderen van het landelijke. Het Veluwse heidelandschap met haar grazende schaapskudden vinden we op veel van zijn schilderijen terug. Omdat Johannes pas na 1900, enige jaren na aankomst in Apeldoorn, begon te schilderen, zijn er nauwelijks schilderijen van hem met een Lochems onderwerp. Tot nu toe zijn slechts twee Lochemse schilderijen van hem bekend, beide geschilderd in 1936: de Lochemse toren vanaf de Zuiderwal en de tuin bij huize Beukenstein. Frits Morhée, achterachterkleinzoon van Gradus en achterkleinzoon van Johannes, was de eerste die iets over Gradus en Johannes heeft gepubliceerd. In 2003 verscheen zijn boek ‘Apeldoorn op linnen’. Daarin wordt een aantal afbeeldingen van de Apeldoornse schilderijen van vader en zoon Ten Pas getoond, met bij elk schilderij een verhaal. In de periode eind 2005 en begin 2006 organiseerde het CODA Museum in Apeldoorn, naar aanleiding van Morhée’s boek, een expositie onder de titel ‘Schilders van Apeldoorn: Gradus en Johannes ten Pas’.
Gradus ten Pas ‘een Apeldoornse schilder’! Dat is toch wel opmerkelijk voor iemand, die slechts drie jaar in Apeldoorn heeft gewoond. Feit is wel, dat hij de stad een aantal voor de Apeldoornse geschiedenis belangrijke schilderijen heeft nagelaten. Net als hij dat deed voor Lochem! De Apeldoornse pers besteedde destijds veel aandacht aan de expositie. De expositie trok ook veel bezoekers.
De levensgeschiedenis van Gradus ten Pas.
De achternaam Ten Pas voor Gradus heeft een opmerkelijke en wonderlijke achtergrond. Op 4 juli 1675 trouwde ene Berendt Hiddinck in Lochem met Fenneken Driessen. Hij kwam oorspronkelijk van de buurtschap Oosterwijck bij Zelhem en zij van de buurtschap Heercke bij Markelo. Wanneer ze zich in Verwolde gevestigd hebben, is niet bekend. In het ‘Doopboek van de Nederduits Gereformeerde Gemeente Lochem’ staat vermeld, dat op 26-02-1684 Berendt Hiddinck, wonende op den Pas in Verwolde, zijn dochter Aeltjen had laten dopen. Volgens G.J. Beuzel (in zijn boek Mijn naam is Beuzel) moet er in die tijd in Verwolde een boerderijtje met de naam ‘Op den Pas’ hebben gestaan. Het kan ook zijn, dat het boerderijtje ‘Pas’, of ‘de Pas’ heette. Omdat Berendt op boerderij ‘(de) Pas’ was komen wonen, werd in het doopregister vermeld “wonende op den Pas”. Het was destijds een veel voorkomend gebruik, dat mensen, die op een boerderij kwamen wonen, als achter-naam de naam van de boerderij aannamen. Daarom werd Berendt Hiddinck in Verwolde Berendt op den Pas, Berent Pas, Berendt ten Passe, of Berent ten Pas genoemd. Niet erg eenduidig, maar met al deze verschillende schrijfwijzen van zijn naam staat hij wel in de registers vermeld! De twee kinderen uit zijn eerste huwelijk werden ingeschreven als Aeltjen en Berend ten Pas, de kinderen uit zijn tweede huwelijk echter als Gerrit op den Passe en Hendrik Pasman(!). Nadat Gerrit op den Passe na zijn huwelijk op de boerderij Blankebiele was gaan wonen, noemde hij zich, zoals te verwachten was, Gerrit Blankebiele. Gradus is een nakomeling van Berend ten Pas, zoon uit het eerste huwelijk van Berend Hiddinck/ Op den Passe. Het lijkt dus niet zo vreemd, dat hij de achternaam Ten Pas droeg. Maar zo eenvoudig is dat toch niet. Oma Geesken ten Pas trouwde in 1784 in Zutphen met (Berend) Hendrik Bitter(s). Uit de gegevens van het huwelijksregister blijkt, dat ze daar bij hun huwelijk ook woonden. Ze kregen twee kinderen, Johanna en Willem. Bij de aangifte in 1787 in het geboorteregister van Lochem (en niet in Zutphen!) van de jongste, zoon Willem, staat vermeld “getuige Geertje Vlessers, aangehuwd oud moeije, bij absentie van deszelfs vader Hendrik Bitter”. Geesken bleek op dat moment al weer zonder Hendrik in Lochem te wonen. Hij was weer uit haar leven verdwenen. Waarom is niet bekend. Maar misschien heeft het volgende met zijn verdwijning te maken?In 1788 liet een patriot H. Bitter, timmermansknecht uit Zutphen, zich in de Noordfranse garnizoensstad St. Omaars inschrijven om aanspraak te kunnen maken op onderdak en een uitkering.
Was Hendrik Bitter deze patriot H. Bitter, die samen met vele andere patriotten rond 1787 bij de inval van een Pruisische troepenmacht in een grote vluchtelingenstroom naar Frankrijk was gevlucht? Of deze H. Bitter na de verovering van ons land door de Fransen en de vestiging van de Bataafse Republiek in 1795 terug gekomen is, is tot nu toe in de archieven niet terug gevonden. Hij is in ieder geval niet naar Geesken teruggekeerd. Geesken had waarschijnlijk onderdak gevonden bij haar moeder, die aan de Walderstraat in Lochem woonde. Helemaal zeker is dat niet, maar uit het register van de volkstelling van 1795 blijkt, dat op het adres van weduwe W.(illem) ten Pas vijf personen woonden. Geesken kreeg in Lochem nog twee kinderen van (volgens de registers) onbekend gebleven vader(s). Evert, de vader van Gradus, was één van deze twee. Hij werd in 1795 geboren. Het tweede kind werd vijf jaar later geboren. Het stierf echter kort na de geboorte. Moeder Geesken overleed een dag later.Bij wie Evert opgroeide, is niet met zekerheid te zeggen. Maar het is niet onlogisch te denken, dat hij bij zijn oma, weduwe W. ten Pas, is opgegroeid. Mogelijk heeft zij (gezien de vijf bewoners van het pand aan de Walderstraat) met de hulp van een vrouwspersoon de drie kinderen van Geesken onder haar hoede genomen.Het is echter heel opmerkelijk, dat Evert zich bij de Nationale Militie en later ook bij zijn huwelijk liet inschrij-ven als Evert Bitters. Ook diende hij in 1825, toen hij schoolmeester was aan de school in Klein Dochteren, als Evert Bitters een verzoek in om een extra toelage bij de Provinciale Staten van Gelderland, omdat zijn inkomen te gering was om van te kunnen leven. Waarom gebruikte hij meerdere keren de naam Bitters als zijn achternaam? Was Hendrik Bitter misschien toch zijn vader, of wilde hij hem graag als zijn vader zien?In het bevolkingsregister staat hij echter vermeld met de naam van zijn moeder, als Evert ten Pas, en ook zijn kinderen hebben de achternaam Ten Pas gekregen!‘
Over het leven van Gradus ten Pas is niet veel bekend. Bijna alle informatie over hem en zijn gezin komt uit de gegevens van de Burgerlijke Stand en het Bevolkingsre-gister, aangevuld met een enkel gegeven uit de familie.
Geboorte van Gradus.
Gradus werd op 7 april 1833 in het buurtschap Klein Dochteren bij Lochem geboren. Hij was het zesde kind van Evert ten Pas en Jannetje Lint. Vader Evert was, zoals eerder vermeld, de ‘schoolhouder’ van de Klein Dochterense school. Gradus heeft zijn vader niet lang meegemaakt. Hij overleed in 1835, twee jaar na de geboorte van Gradus, slechts 40 jaar oud. Hoe zijn moeder zich in financieel opzicht verder heeft kunnen en moeten redden, is niet helemaal duidelijk. In het bevolkingsregister staat voor de jaren na het overlijden van haar man geen beroep voor haar ver-meld. Gradus zal waarschijnlijk, net als zijn broers en zijn zus, de Klein Dochterense school hebben bezocht. Vanaf 1835 kregen ze daar te maken met de opvolger van hun vader, Gerrit Louis Reerink.Het schooltje was in 1819 gebouwd en bestond uit een houten opbouw met een rieten dak. Vader Evert was het eerste hoofd van het kleine schooltje aan de Klein Dochterensche Schooldijk. Een goed betaalde baan was het in die tijd niet. Dat blijkt wel uit het stukje uit het ‘Bijvoegsel van het Staatsblad’ uit 1826. Evert ten Pas kreeg trouwens van de Provinciale Staten een extra toelage toegewezen van f 30,-. Zijn opvolger had het iets beter. Hij ontving in 1851 als jaarinkomen van het Rijk f 70,-, van de gemeente f 20,- en aan schoolgeld f 88,60. Dat was ook voor die tijd niet veel. Daarom was het ook niet zo vreemd, dat bij de school een akkertje hoorde, waar de schoolhouder voor eigen gebruik wat kon verbouwen.Of Gradus de school alle dagen bezocht heeft, is niet bekend. Er was toen nog geen leerplicht en ’s zomers werden de kinderen vaak thuis gehouden om te helpen bij de oogst. Meer is er over de jeugd van Gradus niet bekend.
Huisschilder Gradus
De eerste keer dat in het Bevolkingsregister bij Gradus iets bijzonders vermeld staat, is de vermelding van een beroep. Op het blad voor de periode 1850-1862 (in 1850 was hij 17 jaar oud) staat hij ingeschreven als ‘verver’ (huisschilder).Roelinda ten Pas, achterachterkleindochter van Gradus, meldt op haar website, dat al was hij huisschilder van beroep, hij zich liever bezig hield met het schilderen van landschappen en stadsgezichten. Meestal zou hij dat op bestelling hebben gedaan. Het schijnt, dat hij in nood zijn schilderijen ook gebruikte om zijn drankverbruik in cafés mee te betalen. Door zijn grote voorliefde voor de drank, vermoedt Roelinda, zijn er waarschijnlijk heel wat schilderijen van hem bij caféhouders terecht gekomen. Het is vrijwel zeker, dat hij vaker openstaande rekeningen op deze manier heeft betaald. Uit mijn onderzoek is wel gebleken, dat het Gradus gedurende het grootste deel van zijn leven financieel niet zo goed ging.Wanneer Gradus met zijn kunstschilderhobby is begonnen, is niet bekend. Feit is dat het oudst gedateerde schilderij van hem uit 1850 stamt.Hoeveel schilderijen van hem in Lochem en omgeving aanwezig zijn, is nog niet uitgezocht. Momenteel zijn mij zo’n 25 Lochemse en een vijftigtal Apeldoornse schilderijen van Gradus bekend. Omdat Gradus tussen 1850 en 1896, zo’n 45 jaar, in Lochem geschilderd heeft en in Apeldoorn slechts tussen 1896 en 1899, kan de conclusie getrokken worden, dat er in en om Lochem nog heel veel onbekend werk van Gradus te vinden moet zijn. Het Historisch Genootschap Lochem, Laren en Barchem is bezig met het maken van een inventarisatie van zijn Lochemse werk.
Huwelijk met Anna Elisabeth Willemsen
Op 24-jarige leeftijd trouwde Gradus op 10 juli 1857 met de 27-jarige Anna Elisabeth Willemsen. In het hu-welijksregister staat dit keer vermeld, dat Gradus ‘verversknecht’ was. Dat zal hij echter in de periode 1850-1862 ook wel zijn geweest. Hij heeft heel zijn leven in loondienst gewerkt. Bijna zeker was hij in dienst bij de volgende Lochemse schilders: Lichtendahl, Simmelink en Van der Heijden. Het echtpaar woonde de eerste jaren van hun huwelijk bij de moeder van Anna Elisabeth in huis in de Bagij-nenstraat (nr. 70 op onderstaande kaart) te Lochem. Dus niet in de Molenstraat, ook al staat dat in het bevolkingsregister zo vermeld. De Bagijnenstraat stond in die tijd helemaal niet in het bevolkingsregister vermeld, al stond de naam wel degelijk op de kaarten uit die tijd! Schoonvader Garrit Willemsen was in 1831 al overleden.
De eerste huwelijksjaren moeten voor het echtpaar Ten Pas geen gemakkelijke jaren zijn geweest. Hun eerste vier kinderen stierven allen kort na de geboorte. Die hoge kindersterfte was echter in die tijd niet ongewoon. In 1864 kocht Gradus het huis van de weduwe van Derk Groenouwe, dat naast dat van zijn schoonmoeder stond (nr. 71 op bovenstaande kaart). Het bracht hen wel een eigen woning, maar niet direct een verbetering voor wat betreft hun kinderwens. Ook hun vijfde kind stierf kort na de geboorte. Gelukkig volgden er daarna twee zonen, die wel in leven bleven, Gerrit Everhard (1866) en Johannes Albartus(1869). Maar hun achtste kind bracht het weer niet verder dan enkele dagen. In 1872 volgde hun negende en laatste kind, Everhard. Hij was de derde van hun negen kinderen die de leeftijd van volwassene bereikte.Of dit voortdurende kinderverlies van invloed is geweest op het drankgebruik van Gradus, is niet bekend. De realiteit gebiedt te vermelden, dat overmatig drankgebruik in die tijd bepaald niet ongebruikelijk was. Dat had alles te maken met de slechte arbeidsomstandigheden. De arbeiders kregen weinig loon en ze waren meestal ook niet zeker van hun baan. Tegen de telkens terugkerende tijden van werkeloosheid was toen ook nog geen verzekeren mogelijk.Vooral als de winter naderde werden velen naar huis gestuurd en leden de gezinnen gebrek door het volledig ontbreken van inkomen. Het gevolg was, dat bij grote groepen arbeiders armoede, onverschilligheid, gezinsleed en alcoholisme hand in hand gingen. Het aantal café’s waar getapt werd, was in die tijd in Lochem behoorlijk hoog. In 1893 stonden er 26 tappers geregistreerd. Vooral het drinken van een borrel was in die tijd gemeen-goed. Net als overal in ons land was ook in Lochem de drankellende onder de bevolking een groot probleem. In 1896 kregen 54 personen een proces-verbaal wegens openbare dronkenschap. Een jaar later waren dat er al 100! En dat op een bevolkingstotaal van nog geen 4000 inwoners! Ook is niet bekend, hoe erg Anna Elisabeth onder het steeds weer terugkerende verlies van haar kinderen geleden heeft. Feit is wel, dat ze al op 45-jarige leeftijd (op 20 april 1875) overleed. Gradus bleef achter met de drie kinderen. Hij vond snel weer een andere partner. Slechts twee maanden na het overlijden van Anna Elisabeth trouwde hij opnieuw.
Het tweede huwelijk van Gradus
Op 2 juni 1875 trouwde hij in Ruurlo met Grada Zwolman. Zij was op 21 februari 1848 in Lochem geboren en van beroep boerenwerkster. Gradus was toen 42 jaar en Grada 27 jaar. Uit dit huwelijk werd één kind geboren, Anna Elisabeth, vernoemd naar zijn eerste vrouw. Het echtpaar heeft met hun vier kinderen nog acht jaar in het huis aan de Bagijnenstraat gewoond. In 1883 verkocht Gradus het huis aan de Bagijnenstraat (waarschijnlijk uit geldgebrek). De nieuwe eigenaar werd Jan Simmelink. Hij was de eigenaar van het schildersbedrijf bij wie Gradus op dat moment mogelijk in dienst was.
Het huis is door Simmelink na hun vertrek lange tijd als schuur gebruikt. Simmelink gaf Gradus en zijn gezin, na zijn huis gekocht te hebben, voor enige jaren onderdak in een kleine woning van hem aan de Bierstraat. Hier overleed Grada op 4 augustus 1888, slechts 40 jaar oud. Gradus bleef weer achter met zijn kinderen, die alle vier nog bij hem woonden. Drie ervan waren volwassen of bijna volwassen. Alleen de 12-jarige Anna Elisabeth was nog een kind.
Verhuizing naar de Larenseweg
In de jaren ’90 verhuisde het gezin naar de Larenseweg nr. 7, naar één van de zo genoemde ‘Biljardthuisjes’. Dit huizencomplex werd ook wel de ‘Kolonie’ genoemd, vanwege de samenklontering van huisjes en de destijds nogal afgelegen ligging op de hoek van de Larenseweg en de Koedijk.De ‘Kolonie’ was ontstaan, doordat aan de kant van de Larenseweg tegen het woonhuis van de familie Biljardt in de loop der tijd een aantal huisjes waren gebouwd. Aan de kant van de Koedijk waren daar in de loop der tijd nog een huisje en een werkschuur aan toegevoegd. Omdat de woninkjes klein en primitief waren, werden ze meestal gehuurd door de armste bewoners van Lochem. De huur bedroeg, al naar de grootte, f 0,75 à f 1,00 per week. Hoe lang Gradus en zijn familie hier gewoond hebben, is niet bekend. Van hier uit zijn ze nog een keer verhuisd naar de Haalmansweg. Dat was destijds een achterafweggetje met een aantal kleine huisjes. Daar moet de familie samen met de families S. Stern, J.W. Beumkes en B. Fleming in een blokje huizen hebben gewoond. Als laatste adres in Lochem van Gradus en zijn kinderen staat nog een keer de Bagijnenstraat (A816) aangegeven.
De verkoop van zijn woning en de daarop volgende behoorlijk snel wisselende adressen en ook het soort woning, dat het gezin na het vertrek uit de Bagijnenstraat betrok, maken duidelijk, dat het Gradus in financieel opzicht niet goed ging. Voor wat betreft de oorzaak of oorzaken hiervan, blijft het gissen. Maar, zoals eerder al aangegeven, waarschijnlijk zal het veelvuldig drankgebruik door Gradus hier een rol in hebben gespeeld. Onderzoek naar gegevens over het drankgebruik van Gradus bij het Regionaal Archief Zutphen leverde echter geen doorslaggevend bewijs in die richting op. In dit archief is een tweetal registers te vinden van opgemaakte processen-verbaal wegens openbare dronkenschap in de gemeente Lochem gedurende de periode 1886-1895 en 1895-1907. Daarin leverde het zoeken naar de naam G. ten Pas echter geen resultaat op. Met andere woorden: Gradus kan gedurende zijn leven wel regelmatig veel gedronken hebben, maar voor openbare dronkenschap is hij in ieder geval in de periode 1886-1896, dus tot zijn vertrek naar Apeldoorn, nooit veroordeeld!Dat was wel geheel anders bij Reint en Antonie Kelholt, Derk Jan Lenderink, Johan Anton Dieperink, Hendrik Jan Weppelink, Johannes van der Woudt (‘Hans de scherensliep’), Sjoerd Boivin en niet te vergeten Derkjen Bol, de enige vrouw in dit illustere gezelschap. Deze personen worden in het bovengenoemde ‘Register van opgemaakte processen-verbaal wegens dronkenschap’ vele malen genoemd. Het ontbreken van de naam Gradus ten Pas in genoemd register is het toch opmerkelijk, omdat hij als notoire dronkaard bekend stond en staat In het ‘Brievenboek van de Burgemeester als Hulpofficier van Justitie over de periode 1880-1908’ komt zijn naam in verband met openbare dronkenschap ‘gelukkig’ wel voor, zij het slechts eenmaal. In het daarbij beho-rende ‘Register van afschriften van verzonden processen-verbaal’ staat naar aanleiding van deze gebeurtenis het bijgaande afschrift van het proces-verbaal vermeld.
Met deze ‘Gerardus ten Pas’ wordt wel degelijk ‘onze’ Gradus ten Pas bedoeld. Gradus was in 1882 48 jaar oud en schilder van beroep, bovendien leefde er in Lochem in 1882 geen Gerardus ten Pas. Mogelijk vond ‘politiedienaar en buitengewoon veldwachter’ Jan Geels de naam Gradus niet officieel genoeg klinken en maakte hij er daarom maar Gerardus van.
(….Gradus’ zonen vestigen zich in Apeldoorn ….)
Gradus ook naar Apeldoorn
Op 3 februari 1896 volgde Gradus zijn drie zonen. Ook hij trok naar Apeldoorn en ging daar bij zoon Johannes en zijn gezin in huis wonen. Het jongste lid van het gezin van Gradus, dochter Anna Eli-sabeth, vertrok op dezelfde dag als haar vader uit Lochem. Zij ging echter niet mee naar Apeldoorn, maar vertrok naar Enschede om daar als dienstbode te gaan werken. Een jaar later kwam ze toch naar Apeldoorn. En ook zij trok in bij Johannes en zijn gezin. Zo waren in 1897 alle nog levende leden van het gezin van Gradus ten Pas in Apeldoorn terecht gekomen.Anna Elisabeth is daar wel een paar keer weer weg geweest, maar toen ze op 9 maart 1902 op 25-jarige leeftijd stierf, stond ze weer bij hen ingeschreven. Ze is heel triest aan haar einde gekomen: ze pleegde zelfmoord door zich in het riviertje de Grift te verdrinken, een zoontje van 4 jaar achterlatend.Uit de datering op enkele van zijn in Apeldoorn geschilderde schilderijen blijkt, dat Gradus al voor 1896 gedurende een aantal jaren een paar keer in de stad moet hebben verbleven: de Ordermolen schilderde hij in 1890, een kerkje in Beekbergen in 1891, de smederij in de Griftstraat in 1893 en het Uddelermeer in 1895. Waarom hij in de jaren 1890 tot met 1892 in Apeldoorn verbleef en bij wie hij verbleef, is niet bekend. Pas vanaf 1893 kon hij onderdak hebben gevonden bij zijn eigen zonen Johannes en Gerrit Everhard en vanaf 1895 ook bij zijn zoon Everhard.De reden voor Gradus om naar Apeldoorn te verhuizen, zal bijna zeker met het vertrek van zijn dochter naar Enschede te maken hebben gehad. Waarschijnlijk was hij niet meer in staat goed voor zichzelf te zorgen. Zijn leeftijd, hij was ondertussen 63 jaar oud (voor de meeste mensen in die tijd een hoge leeftijd) en zijn drank-verslaving zullen er een grote rol bij hebben gespeeld. In Apeldoorn ging hij immers niet op zichzelf wonen, maar trok hij, zoals eerder vermeld, bij zoon Johannes en schoondochter Johanna in.Hij verhuisde volgens het Bevolkingsregister ook nog met het gezin mee naar een woning in de Hofstraat. Maar op den duur zal het tussen Gradus en zijn familie toch niet zo goed hebben geboterd, want in 1898 verhuisde hij alleen naar de Korte Kanaalstraat. Tussendoor moet hij ook nog korte tijd in de kost zijn geweest buiten Apeldoorn, bij de eigenaar van café ‘Den Eikenboom’ in Loenen. Daar moet nog steeds het toen door Gradus gemaakte schilderij met de afbeelding van het café aan de wand hangen.Opmerkelijk is, dat op het overlijdensbericht van Gradus vermeld staat, dat hij voor zijn opname op Het Hooge-land in het buurtschap Wormen bij Apeldoorn had gewoond. Het Bevolkingsregister vermeldt hier echter niets over. In Wormen woonde destijds zijn jongste zoon Everhard. Gradus is dus blijkbaar op het laatst van het ene adres naar het andere getrokken.
De laatste jaren
Uiteindelijk moest hij vanwege zijn drankprobleem worden opgenomen op Het Hoogeland te Beekbergen, iets ten noorden van Apeldoorn gelegen. De Vereniging ‘Het Hoogeland’ was in 1892 opgericht met als doel te komen tot “een Christelijke verpleging van bedelaars en landloopers”. De vereniging had daarvoor in Beekbergen de hoeve ‘Het Hoogeland’ aangekocht en bracht daar haar arbeidskolonie onder. Daar konden bedelaars, landlopers, oud-kolonialen zonder tehuis, dronkenlappen en spiritusdrinkers onderdak vinden en eventueel een poging doen om hun plaats in de samenleving terug te verdienen. In ruil voor onderdak en eten moesten de mensen hard werken op het landbouwbedrijf van ‘Het Hoogeland’ zelf, of werden buiten de kolonie uitbesteed. Hier bracht Gradus de laatste anderhalf jaar van zijn leven door. Waarschijnlijk heeft hij gedurende deze tijd nauwelijks, of helemaal niet meer geschilderd. 3 Februari 1896 was hij naar Apeldoorn getrokken en op 25 september 1899 overleed hij op ‘Het Hoogeland’ in Beekbergen, 66 jaar oud. Als belangrijke getuigenis van zijn leven ons een aantal opmerkelijke schilderijen nalatend.
Land van Lochem 2011 nr. 1 27De laatste jarenUiteindelijk moest hij vanwege zijn drankprobleem worden opgenomen op Het Hoogeland te Beekbergen, iets ten noorden van Apeldoorn gelegen. De Vereniging ‘Het Hoogeland’ was in 1892 opgericht met als doel te komen tot “een Christelijke verpleging van bedelaars en landloopers”. De vereniging had daarvoor in Beekbergen de hoeve ‘Het Hoogeland’ aangekocht en bracht daar haar arbeidskolonie onder. Daar konden bedelaars, landlopers, oud-kolonialen zonder tehuis, dronkenlappen en spiritusdrinkers onderdak vinden en eventueel een poging doen om hun plaats in de samenleving terug te verdienen. In ruil voor onderdak en eten moesten de mensen hard werken op het landbouwbedrijf van ‘Het Hoogeland’ zelf, of werden buiten de kolonie uitbesteed. Hier bracht Gradus de laatste anderhalf jaar van zijn leven door. Waarschijnlijk heeft hij gedurende deze tijd nauwelijks, of helemaal niet meer geschilderd. 3 Februari 1896 was hij naar Apeldoorn getrokken en op 25 september 1899 overleed hij op ‘Het Hoogeland’ in Beekbergen, 66 jaar oud. Als belangrijke getuigenis van zijn leven ons een aantal opmerkelijke schilderijen nalatend.
Bronnen:
Roelinda ten Pas heeft op haar site http://stamboom.roelinda.nl onder de kop ‘Menu’ bij ‘schilderijen’ een overzicht staan van de haar bekende schilderijen van Gradus en Johannes ten Pas. Jammer genoeg zijn het vaak slechte opnamen. Bij het samenstellen van dit artikel heb ik naast veel archiefonderzoek, ook gebruik gemaakt van gegevens uit het boek Apeldoorn op linnen door Frits Morhée, van de internetsite van Roelinda ten Pas, beiden zoals eerder aangegeven verre familieleden van de beide schilders Ten Pas en tevens van een aantal artikelen uit oude jaargangen van het tijdschrift van de Stichting Streekgeschiedenis Lochem en omstreken, de ‘Belvédère’. Daarnaast heeft Henk Potman gezorgd voor het overzichtelijk maken van de Lochemse adresgegevens van Gradus ten Pas en zijn familie