Een Richtershuis te Lochem
De regesten van de vrijwillige rechtspraak uit het Oud Rechterlijk Archief van de stad Lochem doorlezend was het me opgevallen dat er in een bepaald transport van onroerend goed in de 18° eeuw sprake was van ‘het huis tegenover het stadhuis’ wat ik een merkwaardige omschrijving vond. Hoewel ik aanvankelijk dacht dat het om het in 1897 afgebroken huis van de dames Visser op de markt ging bleek later dat met ‘tegenover’ hier werd bedoeld tegenover de achterkant van het stadhuis.
De verkoopster uit de akte was, zo bleek mij uit een ander regest, eerder gehuwd geweest met een Richter (of Rigter), namelijk een zekere Nicolaas Wussink. Nu was het mij al bekend dat Lochem ooit een Rigter Steeg had gekend. Toen ik dit nog eens op de kadastrale kaart van 1832 opzocht bleek dat deze naam toen gold voor het
straatje van de Achterstraat naar de (thans geheten) Kleine markt, welk steegje nu Spaarbanksteeg wordt genoemd. Mijn interesse voor dit onderwerp was met deze ingrediënten volledig gewekt.
Bevestiging literatuur
De Lochemse historicus G. Prop geeft in zijn boek De historie van een kleine landstad op pagina 127, waar hij stukjes uit de stadsrekening van 1665 aanhaalt, de bevestiging dat er toendertijd een Richtershuis bestond als hij citeert: ‘28 July als de compagnie soldaeten binnen- kwamen aan Richtershuys daemaels verteringe aan enige officieren, op de post van ’t quartier’. Hij geeft nog als commentaar daarbij: ‘Deze onkosten konden niet op rekening van de stad gebracht worden maar op rekening van het kwartier Zutphen’ maar verder zegt hij: ‘Ik weet niet waar het richtershuis stond’.
Gelet op mijn opmerkingen in de inleiding ben ik het met de heren J.Klein Egelink en A.Dieperink eens waar zij in een van hun historische artikelen stellen: ‘Het pand Bierstraat 2 (tegenwoordig genummerd Markt 1) dateert uit 1638 en is daarmee een van de oudste gebouwen van Lochem. Een leeuw met wapenschild siert de voorgevel van het pand, dat waarschijnlijk is gebouwd als een ‘Richtershuis’ waar lokaal recht werd gesproken’. Ook zij voeren de naam Rigtersteeg aan als bewijs. Een afdoend bewijs voor deze plaatsbepaling komt tenslotte nog uit het boek Over stad en scholtambt Lochem waar we uit een contracttekst van 1640 in een noot op pagina 238 lezen over twee gevels van het Stadhuis: ‘ein nar des richtershues ende eine nae den markt’. Ook hier wordt de opmerking aan toegevoegd dat het pand Bierstraat 2 hiermee duidelijk is benoemd.
De bestuurlijke en rechterlijke organisatie van Lochem
Nu we weten dat er een Richtershuis heeft bestaan en we het pand kennen dat ooit zo werd genoemd, is het natuurlijk van groot belang te weten wat de functie van Richter in Lochem inhield. Toen in het jaar 1233 aan de villa Locheym stadsrechten werden toegekend, betekende dit dat aan de burgers bepaalde vrijheden werden verleend. De stad werd ommuurd en er werd een bestuur van burgemeesters en schepenen ingesteld dat in volledige vrijheid over haar grondgebied mocht regeren. Behalve de ommuurde stad omvatte dit grondgebied het zogenaamde schependom dat globaal bestond uit Hoge en Lage Enk, de Armoede, het Veen, het Grote Veld en een deel van Klein Dochteren.
Binnen deze stadsvrijheid was de lichte rechtspraak (de zwaardere vergrijpen mochten alleen in Zutphen worden berecht) voorbehouden aan een lid van de schepenen (soms ook richter genoemd) geassisteerd door twee keurnoten. Aangezien voor 1795 in Lochem nog geen notaris resideerde, werden voor deze rechtbank ook transporten van onroerend goed, boedelverdelingen, testamenten, enzovoort gepasseerd. Dit heette dan de vrijwillige rechtspraak. De zittingen vonden waarschijnlijk plaats in het (nu) oude stadhuis.
Het gebied buiten de stadsvrijheid, waarmee wordt bedoeld de rest van wat nu nog de gemeente Lochem omvat, viel bestuurlijk onder het Scholtambt van Lochem. Binnen de Graafschap Zutphen waren enkele van deze Scholtambten of soms Richterambten (als de graaf er geen Hof bezat) verder verantwoording schuldig aan de Drost, terwijl deze Drost dan de vertegenwoordiger was van de Landsheer, de Graaf of Hertog van Gelre.
De rechtspraak (ook de vrijwillige) binnen het Scholtambt was (meestal) een taak van de Stadhouder, waarmee wordt bedoeld een plaatsvervanger van de Scholtis, een Richter en eveneens een paar keurnoten. De Richter van het Scholtambt was een door het kwartier benoemde ambtenaar, onafhankelijk van de stad, die bij alle rechtszittingen van dit Scholtambt aanwezig diende te zijn. Voor deze persoon werd een huis beschikbaar gesteld waarin tevens alle formele zaken, het Scholtambt c.q. het kwartier aangaande, werden afgehandeld. Boven dit stelsel van Stad en Scholtambt kenden we dan nog de figuur van Scholtis. Dit was eigenlijk een soort erebaan, een extra schakel tussen landsheer en plaatselijke bestuurders. Hij moest altijd van adel zijn en had enerzijds tot taak dat de afdrachten van het grafelijk bezit (de Hof) correct plaatsvonden en anderzijds was hij verantwoordelijk voor de orde en veiligheid van zijn Scholtambt. In die laatste functie werd hij vaker ‘Schout’ genoemd, een naam die wat beter aansluit bij ons tegenwoordige taalgebruik.
Ter verduidelijking nog het volgende:
-
De Drost werd genoemd: ‘Landdrost der Graafschap Zutphen’.
-
De Scholtis werd aangeduid met: ‘Scholtis binnen en buiten Lochem’.
-
De Stadhouder werd genoemd: ‘Stadhouder des Scholtambts Lochem’
-
De Richter werd genoemd: ‘Richter des Scholtambts Lochem’.
Wie waren Richter van het Scholtambt Lochem.
Hoewel er al voér 1638 Richters in Lochem waren zal ik me beperken tot de periode daarna, dit vanwege het in dat jaar gestichte pand Bierstraat 2. Met behulp van het Oud Rechterliik Archief en de Doop-,Trouw- en Begraafregisters van Lochem kon ik globaal reconstrueren door wie dit ambt achtereenvolgens werd bekleed.
In 1638 was dit Henrick Wussink. Hij was gehuwd met Dercksken Haemackers, een dochter van Jan Haemackers die voor die tijd Richter van Lochem was geweest. De functie lijkt dan ook min of meer erfelijk geweest te zijn want na de dood van Henrick (ca 1660) was het zijn zoon Nicolaas die hem opvolgde.
Deze stierf kennelijk al jong want al in 1674 hertrouwde zijn weduwe Eva Nijs met Jan toe Winckel die daarna Richter wordt genoemd. Later wordt deze ook burgemeester en dat valt niet te combineren met het ambt van Richter en dan wordt Gerhard Olmius belast met het Stadhouder- en Richterambt. Een verdere opsomming tot 1795 is in dit kader niet erg relevant en blijft dan ook achterwege.
Een wapensteen
Tot de oudheidkundige collectie van het Historisch Genootschap behoort een gedeelte van een wapensteen die enkele jaren geleden uit de bodem rond het pand Bierstraat 2 naar boven is gekomen. Het is onmiskenbaar een deel van de oorspronkelijke wapensteen die het pand op haar hoogste punt sierde, immers men kan nog een deel van de letter W op de steen onderscheiden. Dit toch moet de eerste letter van de achternaam Wussink geweest zijn, degene die Richter was toen het pand werd gebouwd. Uit het brokstuk is verder nog af te leiden dat er een beeltenis van een leeuw op was uitgehakt, hetgeen zal duiden op Lochem of Gelre die beiden een leeuw in hun wapen voerden.
Mogelijk is deze wapensteen er afgewaaid of iets dergelijks waarna men er bij een restauratie een nieuwe heeft opgezet.
Eigenaren en bewoners van het pand.
Het bewijs heb ik nog niet kunnen leveren, maar ik vermoed dat het pand in 1638 op kosten van het Scholtambt of Kwartier is gebouwd en dat de heer Wussink voor het woongedeelte een huur moest betalen.
Wat ik wel zeker weet is dat er op 4 september 1726 volgens het Oud Rechterlijk Archief een overdracht plaats vond door de erven Wussink aan Eva Nijs, de weduwe van Johan te Winkel met vermelding van: het ‘ huis gelegen tegenover het Stadhuis, door wijlen Johan te Winkel bewoond geweest en nu nog door zijn weduwe’. Men mag hieruit toch de conclusie trekken dat het huis tot dan toe door Rich-ters werd bewoond. Mogelijk dat ergens tussen 1638 en 1726 het pand uit overheidsbezit in particuliere handen (de Richter) is terechtgekomen. De volgende overdracht is van Catharina te Winkel (uit magescheid van 11 april 1727) aan Andries Christoffel Frederick baron de Roode van Heeckeren heere tot Overlaer en echtgenote Henrietta Christina Florentina van Dedem. De conclusie die men hieruit weer trekken kan, is dat het huis inmiddels onttrokken is aan het Richterschap en verder als gewoon woonhuis is gaan dienen. Ik denk eigenlijk dat in die periode de rechtszittingen zijn verplaatst naar de Blauwe Toren. Dat deze daar later zijn gehouden, daarvan kan men de bevestiging in de literatuur vinden.
Op 16 februari 1735 verkopen Baron van Heeckeren en zijn vrouw het pand met een schuur en een hof daarnaast aan de Eerwaarde Heer F.A. van Ruhenbeek Bedienaar Gods woord (predikant) te Lochem) en diens broer P.J. Van Ruhenbeek. De hof was volgens mij gelegen aan de overkant van het Rigtersteegje.
Daarna volgt een transport op 12 augustus 1784 van de kinderen Ruhenbeek naar Mr. Jan Laurens Solner jr., secretaris van Lochem en zijn echtgenote. Tenslotte volgt nog een transport op 15 november 1805 via A.J.Nijman naar dominee Bernard van den Broek. De transporten die daarna volgen zijn eerder in de literatuur over dit pand beschreven. Uit voorgaande lijst van eigenaren blijkt wel dat alleen notabelen het zich konden permitteren dit voorname pand te bewonen.
Bestemming
Het zou misschien een goed idee zijn om, nu de gemeente Lochem eigenaar van het object is, het verleden te doen herleven en het pand voortaan weer Richtershuis te gaan noemen. De Stad is het ook aan zijn geschiedenis verplicht er voor te zorgen dat het gebouw in het kader van de herindeling niet meer aan particulieren wordt verkocht en dat alleen een historische bestemming wordt toegelaten. (Inmiddels is in het pand restaurant Raedthuys gevestigd red.)